Constructie en werking
Membraanstang
ingaand
15
andrijving voor model 240
Legenda fig. 3 en 4
1 Moer
1.1 Moer
2 Membraanstang
2.1 Moer
2.2 Bus
3 Ont- en belucht.plug
3.1 Ont- en belucht.plug
4 Steldrukaansluiting
4.1 Stang ingaand
5 Bov. membraanschaal
6 Veren
andrijving 3271-5 met 120 cm boven en 3271-52 met 60 cm onder
⋅
ig. 3
Er kunnen maximaal 30 veren, deels meer-
voudig in elkaar gestoken, zijn ingebouwd.
Bij aandrijvingen "membraanstang uit-
gaand FA" wordt de steldruk via e steldru-
kaansluiting (11) op de onderste membraan-
kamer gezet waardoor de membraanstang
naar boven wordt bewogen.
Bij aandrijvingen "membraanstang ingaand
FE" wordt de steldruk via de steldrukaanslui-
ting (4) op de bovenste membraankamer ge-
zet waardoor de membraanstang naar be-
4
B 8310 NL
2
1 1.1
Membraanstang
12
12.1
13
16
7
Membraanschotel
7.1 Membraanplaat
8
Membraan
9
Schroeven, moeren
10
Ond. membraanschaal
11
Steldrukaansluiting
11.1 Stang uitgaand
12
safdichtring
12.1 Drooglager
13
Schraapring
6
5
3
4
8
11
7
7.1
uitgaand
20 21 22
21
22
andrijving met
schroefdraadkoppeling
voor microventiel
neden wordt bewogen.
e koppeling (16) verbindt de membraan-
stang (2) van de aandrijving met de klep-
stang van het regelventiel.
eiligheidspositie:
Bij uitval van de steldruk bepalen de in de
bovenste en onderste membraankamer inge-
bouwde veren de werkingsrichting en daar-
mee de veiligheidspositie van de aandrij-
ving.
9
10
2.1
15 Ringmoer
16 Koppelingsdelen
resp. koppeling
16
17 Handwiel
18 Spindel
19 Vergrendeling
20 Schroef
21 Ring
22 Huls