is gelegd omdat deze obstakels niet met behulp van de
begrenzingslus konden worden geïsoleerd, kan de
bedrijfszekerheid worden verbeterd door een aantal van
de hieronder vermelde handmatige instellingen door te
voeren.
3.17.5.2 Doorrijbreedte > Begrenzing
De begrenzing van de doorrijbreedte is in te voeren in
intervallen van 1-9. Het eerste cijfer van het interval
specificeert de kleinste afstand tot aan de
begrenzingslus en het tweede cijfer specificeert de
grootste afstand.
De afstand die de robotmaaier van de begrenzingslus
verwijderd blijft, varieert op basis van de indeling van het
werkgebied.
Gebruik de cijfertoetsen om het gewenste interval op te
geven.
De fabrieksinstelling is 3-6.
3.17.5.3 Doorrijbreedte > Begeleiding
De doorrijbreedte van de begeleiding wordt automatisch
aangepast. Alleen in zeldzame gevallen moeten
handmatige instellingen worden ingevoerd. De
doorrijbreedte van de begeleiding kan worden ingesteld
0 en 9 .
tussen
0 zal de robotmaaier pal over het midden
Bij de waarde
van de begeleidingsdraad rijden.
Gebruik de pijltoetsen om de gewenste waarde te
selecteren.
9 .
De fabrieksinstelling is
3.17.5.4 Uitrijhoeken
Gewoonlijk verlaat de robotmaaier het laadstation in een
richting vanuit een uitrijsector van 90°-270°. Door de
uitrijhoeken te wijzigen, wordt het voor de robotmaaier
makkelijker om het grootste werkgebied te bereiken
wanneer het laadstation in een doorgang is geplaatst.
34 - Installatie
3.17.5.5 Uitrijhoeken > Sectoren
De robotmaaier kan worden ingesteld voor 1 of 2
uitrijsectoren. Als het laadstation in een doorgang is
geplaatst, kunnen er 2 uitrijhoeken, bijvoorbeeld
70°-110° en 250°-290° worden gebruikt.
Bij gebruik van 2 uitrijhoeken is het nodig om tevens te
specificeren hoe vaak de robotmaaier het laadstation via
Sector 1 moet verlaten. Dat wordt gedaan via de functie
Aandeel door aanvankelijk een percentage op te geven.
Een percentage van 75% betekent bijvoorbeeld dat de
robotmaaier het laadstation in 75% van de gevallen
Sector 1 en in 25% van de gevallen via
verlaat via
Sector 2 .
Gebruik de cijfertoetsen om de voor de sectoren
gewenste hoeken in graden en het aandeel in procenten
in te voeren.
3.17.5.6 Achteruitrijafstand
Via deze functies bepaalt u hoe ver de robotmaaier uit
het laadstation achteruit moet rijden voordat hij met
maaien begint. Dit is een nuttige functie wanneer het
laadstation bijvoorbeeld ver onder een veranda of een
andere krappe ruimte is geplaatst.
Gebruik de cijfertoetsen om de gewenste
achteruitrijafstand in centimeters in te voeren. De
fabrieksinstelling is 60 cm.
3.17.5.7 Rijd over draad
De voorzijde van de robotmaaier rijdt altijd een bepaalde
afstand voorbij de begrenzingsdraad voordat de maaier
keert. Die afstand is standaard ingesteld op 31 cm, maar
kan zo nodig worden gewijzigd. U kunt een waarde
tussen 20 en 50 selecteren.
Houd er rekening mee dat de gegeven afstand slechts
een geschatte waarde is en dat deze uitsluitend dient ter
referentie. In werkelijkheid kan de afstand tussen de
robotmaaier en de begrenzingsdraad variëren.
Specificeer het aantal centimeters dat de robotmaaier
voorbij de begrenzingsdraad moet rijden en druk op OK.
3.18 Instellingen
Via deze functie kunt u wijzigingen aanbrengen in de
algemene instellingen van de robotmaaier.
236 - 001 - 02.10.2017