•
Het ingebouwde alarm maakt een zeer hard geluid.
Let op, in het bijzonder wanneer de robotmaaier in
een gesloten ruimte wordt gehanteerd.
•
Metalen voorwerpen in de bodem (zoals
wapeningsnetten of antimollennetten) kunnen de
robotmaaier tot stilstand brengen. De metalen
voorwerpen kunnen storing van het lussignaal
veroorzaken en de robotmaaier tot stilstand
brengen.
•
De robotmaaier mag nooit worden gebruikt bij
temperaturen lager dan 0 °C of hoger dan 45 °C.
Hierdoor kan schade aan het product ontstaan.
2.3.2 Optillen en verplaatsen van de robotmaaier
Voor het veilig verplaatsen uit of binnen het werkgebied:
1. Druk op de STOP-knop om de robotmaaier te
stoppen. Als beveiliging is ingesteld op gemiddeld of
Veiligheid op pagina 28 ), moet de
hoog niveau (zie
PIN-code worden ingevoerd. De PIN-code bestaat
uit vier cijfers en wordt gekozen wanneer u de
robotmaaier voor het eerst start. Zie
en kalibratie op pagina 22 .
2. Zet de hoofdschakelaar in stand
3. Draag de robotmaaier aan de hendel onder de
robotmaaier met de maaischijf uit de buurt van uw
lichaam.
OPGELET: Til de robotmaaier niet op wanneer
deze in het laadstation is geparkeerd. Dat kan
het laadstation en/of de robotmaaier
beschadigen. Druk op STOP en trek de
10 - Veiligheid
Ingebruikname
0 .
robotmaaier uit het laadstation voordat u hem
optilt.
2.3.3 Onderhoud
WAARSCHUWING: Wanneer de robotmaaier
op zijn kop wordt gedraaid, moet de
hoofdschakelaar altijd in stand
De hoofdschakelaar moet in stand
tijdens alle werkzaamheden aan het chassis
van de maaier, zoals het reinigen of vervangen
van de messen.
OPGELET: Gebruik nooit een hogedrukreiniger
en zelfs geen stromend water om de
robotmaaier schoon te maken. Gebruik nooit
oplosmiddelen om schoon te maken.
Inspecteer de robotmaaier elke week en vervang
beschadigde of versleten onderdelen. Zie
pagina 51 .
2.3.4 Bij onweer
Om het risico op schade aan de componenten in de
robotmaaier en het bijbehorende laadstation te
beperken, adviseren we om alle aansluitingen op het
laadstation (voeding, begrenzingsdraad en
begeleidingsdraden) los te koppelen als er kans op
onweer is.
1. Controleer of de kabels zijn voorzien van de
bijgeleverde kabelmarkering, om het opnieuw
aansluiten te vergemakkelijken. De aansluitingen op
het laadstation zijn gemarkeerd met AR, AL, G1, G2
en G3.
2. Koppel alle aangesloten kabels en de voeding los.
0 staan.
0 staan
Onderhoud op
236 - 001 - 02.10.2017