geïsoleerd of verwijderd. De robotmaaier kan anders op
zulke obstakels glijden, met als gevolg dat de messen
beschadigd raken.
3.5.3.1 Bijgebieden
Als het werkgebied uit twee zones bestaat, waarbij het
voor de robotmaaier lastig is om van de ene naar de
andere zone te gaan, kunt u beter een bijgebied
creëren. Voorbeelden hiervan zijn hellingen van 25% of
een doorgang die smaller is dan 60 cm/24 inch. Leg de
begrenzingsdraad dan rond het bijgebied zodat er een
eiland wordt gevormd buiten het hoofdgebied. De
robotmaaier moet handmatig worden verplaatst tussen
hoofd- en bijgebied wanneer het gras in het bijgebied
moet worden gemaaid.
Bijgebied
Hoofdge-
Hiervoor moet de bedieningsmodus
gebruikt, omdat de robotmaaier het traject tussen het
bijgebied en het laadstation niet zelfstandig kan
Selectie bedieningsmodus op pagina 33 .
afleggen. Zie
In deze modus zal de robotmaaier nooit op zoek gaan
naar het laadstation, maar doorgaan met maaien totdat
de accu leeg is. Wanneer de accu leeg is, stopt de
robotmaaier en verschijnt de melding
laden op het display. Plaats de robotmaaier in het
laadstation om de batterij op te laden. Als het
hoofdgebied meteen na het laden moet worden
gemaaid, moet u de START-knop indrukken en de
AUTO kiezen voordat u de klep sluit.
bedieningsmodus
3.5.3.2 Doorgangen tijdens het maaien
Vermijd lang en smalle doorgangen en zones smaller
dan 1.5 - 2 m/3.2 - 6.5 ft. Dan bestaat het risico dat de
robotmaaier lang in die doorgang of zone blijft rijden.
Het gazon zal er dan geplet uitzien. De smalste
doorgang waar de robotmaaier doorheen kan, is 60 cm/
24 inch (tussen begrenzingsdraden).
16 - Installatie
Let op: In doorgangen van smaller dan 2 m/6.5 ft
(tussen begrenzingsdraden) wordt door Husqvarna
aangeraden om een begeleidingsdraad aan te brengen.
3.5.3.3 Hellingen
De robotmaaier kan op hellingen werken. De maximale
helling wordt gedefinieerd als een percentage (%) en
wordt berekend als het hoogteverschil in centimeters per
meter. Binnen het werkgebied kan de robotmaaier
zones met een helling tot 25% maaien. Gebieden met
een grote hellingsgraad moeten met begrenzingsdraad
worden geïsoleerd.
De begrenzingsdraad kan over een helling met een
hellingsgraad van minder dan 15% worden gelegd.
De begrenzingsdraad mag niet op een helling van meer
dan 15% worden gelegd. De kans bestaat dat de
robotmaaier daar moeilijk kan draaien. De robotmaaier
stopt dan en de foutmelding
weergegeven. Dat kan vooral gebeuren bij natte
weersomstandigheden, omdat de wielen dan op het
natte gras kunnen gaan slippen.
MAN worden
De begrenzingsdraad kan ook op een helling steiler dan
15% worden gelegd als er een obstakel is waar de
robotmaaier tegenaan mag rijden, zoals bijvoorbeeld
een omheining of dichte haag.
Moet handmatig
Als zich aan de buitenrand van het werkgebied hellingen
bevinden die steiler zijn dan 15%, moet de
begrenzingsdraad op een vlakke ondergrond worden
gelegd op een afstand van ongeveer 20 cm/8 inch voor
het begin van de helling.
0-15%
100 cm / 40"
Buiten maaigebied wordt
15- %
100 cm / 40"
0-15 cm / 0-6"
>15 cm / >6"
758 - 001 - 25.05.2018