Het einde van de verbranding is bereikt als het hout volledig is opgebrand
en er geen smeulend vuur of onvolledige verbranding kan ontstaan (afbeel-
ding 4). De stelhendel kan nu worden gesloten. Als uw haard niet in gebruik
is, moet u de regelaar altijd op de positie 'Luchttoevoer gesloten' zetten.
4.2.2 HOUTHOEVEELHEID PER UUR
Om beschadiging door oververhitting, zoals verkleuringen van het staal, ver-
vormingen enz. te voorkomen en de optimale werking ook nog na jaren te
kunnen garanderen, moet de kachel goed worden gestookt. Een oververhit-
tingsrisico kan worden uitgesloten als het maximale verwarmingsvermogen
niet wordt overschreden.
U vindt de goede houthoeveelheid per uur in de technische gegevens. De
grootte van de afzonderlijke houtblokken moet ca. 25 cm zijn!
Bedenk: het toevoegen van grotere hoeveelheden leidt tot oververhitting en
beschadiging van de kachel. Houtbriketten hebben een duidelijk hoger ver-
warmingsvermogen dan hardhout. De hoeveelheden per uur moeten daarom
20% lager zijn dan bij haardhout. Bij beschadiging door oververhitting (te
grote hoeveelheden toegevoegd per uur) wijzen wij iedere vorm van garantie
van de hand.
4.3 REGELING VERWARMINGSVERMOGEN
Het verwarmingsvermogen wordt geregeld via de toegevoegde hoeveel-
heid brandstof. Probeer niet de verbranding te sterk te verlangzamen door
de luchttoevoer te verminderen. Dat heeft bij het verwarmen met hout een
onvolledige verbranding tot gevolg en leidt tot brandstofverspilling en onno-
dige milieuvervuiling, want hout ontgast ook zonder vlamvorming. Hierdoor
ontstaat er meer roetvorming op de ruit! Bovendien bestaat het risico van
plotselinge ontploffingen (explosieachtige ontsteking van het rookgas). Zorg
ervoor dat de haarddeur altijd goed dicht is tijdens het stoken, zodat de ver-
branding niet versneld wordt door een ongecontroleerde toevoer van lucht. De
capaciteit van uw kachel is ook afhankelijk van hoe de schoorsteen trekt. Dit
kan door de diameter van de schoorsteen en door omgevingsinvloeden (harde
wind enz.) worden beïnvloed.
4.4 RUIMTEVERWARMINGSCAPACITEIT
De ruimteverwarmingscapaciteit werd vroeger volgens de norm DIN 18893
(laatste versie augustus 1987) aangegeven en is voor moderne huizen van
na 1990 niet meer zinvol. Als vergelijkende waarde of voor toepassing bij
oudere gebouwen die nog niet aan de isolatiestandaard van 1977 voldoen,
kan deze oude aanduiding van de ruimteverwarmingscapaciteit echter nog
interessant zijn (zie '9. Technische gegevens' op pagina 40).
Een precieze beschrijving van 'gunstig', 'minder gunstig' en 'ongunstig'
vindt u in de norm DIN 18893. Eenvoudig gezegd is 'gunstig' een situatie
waarbij de ruimte slechts één buitenwand heeft en verder overwegend aan
verwarmde binnenruimtes grenst, 'ongunstig' daarentegen gaat van twee
buitenwanden en aangrenzend onverwarmde ruimtes uit.
De genoemde waarden hebben betrekking op gebouwen die nog niet aan
de eisen van de verordening m.b.t. warmte-isolatie uit 1977 voldoen en zijn
ook daarvoor een vereenvoudiging, die maximaal voor kamers tot 200 m
geldt. Al bij ruimtes vanaf 200 m
ning conform DIN 4701 aan.
Tegenwoordig wordt de voorkeur gegeven aan een schatting volgens TR-OL
of met name een berekening conform DIN 12831.
NL 26
raadde de norm DIN 18893 een bereke-
3
3