Menuonderdelen
[Scherpte]
[Level]
[Detail Frequency]
[Coring Level]
[Limit]
[Noise Reduction]
[Auto]
[Spatial Filter]
[Frame Correlation]
[Color Matrix Tuning]
[Gain]
[Phase]
[R-G], [R-B], [G-R], [G-B],
[B-R], [B-G]
Instelopties en overige informatie
–10 tot 50 (±0)
Stelt de scherpte van het uitgevoerde videosignaal en het opgenomen
signaal in.
–8 tot 8 (±0)
Stelt de middenfrequentie van horizontale scherpte in. Het instellen van
een hogere waarde verhoogt de frequentie, die op haar beurt de scherpte
vergroot.
–30 tot 50 (±0)
Stelt het correctieniveau in voor ruis die wordt veroorzaakt door hoge
scherpteniveaus (coring). Hogere waarden voorkomen dat scherpte
wordt toegepast op uiterst kleine details, wat resulteert in minder ruis.
–50 tot 50 (±0)
Beperkt hoeveel scherpte wordt toegepast.
[Uit], [Aan]
[Uit], 1 (laagste niveau) tot 12 (hoogste niveau)
Vermindert ruis door een softfocusachtig effect toe te passen op het hele
beeld. Bij instelling op een andere waarde dan [Uit], worden er geen
nabeelden geproduceerd, maar zal het hele beeld er zachter uitzien.
[Uit], 1 tot en met 3
Vermindert ruiselementen door het huidige beeld te vergelijken met het
vorige (veld). Bij instelling op een andere waarde dan [Uit] wordt de
waargenomen resolutie niet beïnvloed maar kan er een nabeeld ontstaan
bij bewegende onderwerpen.
–50 tot 50 (±0)
–18 tot 18 (±0)
Deze instellingen passen de kleurintensiteit ([Gain]) en kleurfase
([Phase]) van de kleurenmatrix aan, waardoor de kleurtinten van het hele
beeld worden beïnvloed.
–50 tot 50 (±0)
Elke matrix verandert de tint van het beeld volgens de hieronder
beschreven kleurgradaties, waardoor de kleurtinten van het hele beeld
worden beïnvloed.
[R-G]: cyaan/groen en rood/magenta; [R-B]: cyaan/blauw en rood/geel;
[G-R]: magenta/rood en groen/cyaan; [G-B]: magenta/blauw en
groen/geel;
[B-R]: geel/rood en blauw/cyaan; [B-G]: geel/groen en blauw/magenta.
Voorkeuze-instellingen
85