Op enveloppen en aangepaste materiaalformaten afdrukken
Voer de volgende procedure uit om op enveloppen af te drukken.
1.
Stel het formaat van lade 2 in op het juiste afdrukmateriaal. Zie
optionele lade 3
2.
Plaats niet meer dan tien enveloppen met de afdrukzijde omhoog en de klep van de envelop naar
rechts. De korte zijde moet eerst in het apparaat worden ingevoerd.
3.
Gebruik uw computersoftware om het afdrukproces te voltooien.
Opmerking
omlaag en de klep naar rechts.
Opmerking
enveloppen met kreukels, bobbels, krullen of andere beschadigingen.
Voer de volgende procedure uit om op aangepaste formaten af te drukken.
De afdrukinstellingen voor het apparaat, zoals de afdrukkwaliteit,
wijzigen in de HP-werkset
Voer de volgende procedure uit om de standaardafdrukinstellingen te wijzigen in de HP-werkset.
Opmerking
toepassing op alle toekomstige afdruktaken.
1.
Open de HP-werkset en klik op Apparaatinstellingen.
2.
Klik op de tab Instellingen.
3.
Op het tabblad Instellingen kunt u de instellingen wijzigen die op de volgende pagina's worden
weergegeven.
●
Papierverwerking
●
Afdrukken
●
Afdrukkwaliteit
●
Afdrukdichtheid
●
Instellingen voor afdrukmateriaal
●
Afdrukmodi
●
Systeeminstellingen
●
Service
4.
Klik op Toepassen om de wijzigingen die u op deze pagina's aanbrengt op te slaan.
Opmerking
instellingen in de HP-werkset.
56
Hoofdstuk 5
plaatsen.
Wanneer u lade 1 gebruikt, plaatst u één envelop tegelijk met de afdrukzijde
Gebruik geen enveloppen met vensters of klemmetjes en gebruik geen
De wijzigingen die u aanbrengt in de afdrukinstellingen in de HP-werkset, zijn van
Als uw printerdriver soortgelijke instellingen heeft, overschrijven deze de
Procedures
Afdrukmateriaal in lade 2 of
NLWW