• De transmissiebedrading binnen de elektrische aansluitingenkast
moet bevestigd worden met de klem (2) zoals getoond in afbeel-
ding 24.
(Zie afbeelding 24)
1. In de elektrische aansluitingenkast
2. Vastzetten aan de elektrische aansluitingenkast met de
bijgeleverde klem (2).
• Buiten de units moet de transmissiebedrading tegelijkertijd met
de plaatselijke koelmiddelleidingen afgewerkt worden en omwik-
keld worden met tape (niet meegeleverd) zoals getoond in afbeel-
ding 25.
•
Warmtepompserie (RQ(C)YQ)
(Zie afbeelding 25.1)
1. Vloeistofleiding
2. Gasleiding
3. Transmissiebedrading
4. Isolatiemateriaal
5. Afwerkingstape
•
Warmteterugwinningserie (RQCEQ)
(Zie afbeelding 25.2)
1. Aanzuiggasleiding
2. Hogedruk/lagedrukgasleiding
3. Vloeistofleiding
4. Isolatiemateriaal
5. Afwerkingstape
6. Transmissiebedrading
• Voor multi-systeem:
1. De transmissiebedrading tussen buitenunits in hetzelfde lei-
dingsysteem moet worden aangesloten op aansluitpunten Q1
en Q2 (TO MULTI UNIT).
Wanneer de bedrading op de F1, F2 (TO OUT/D UNIT) aan-
sluitpunten wordt aangesloten, zal dit resulteren in een defect.
2. Bedrading naar andere systemen moet aangesloten worden
op de aansluitpunten F1 en F2 (TO OUT/D UNIT) op de print-
kaart van de masterunit. De buitenunit met aangesloten trans-
missiebedrading naar de binnenunit is de masterunit. De
andere zijn subunits.
VOORZORGSMAATREGELEN
• Sluit de voedingsbedrading niet aan op de aansluitpunten voor de
besturingsbedrading. Hierdoor wordt het gehele systeem onher-
stelbaar beschadigd.
• Bij het aansluiten van de bedrading op het aansluitpuntenblok op de
printkaart, kan de printkaart door te grote verhitting of te vast aan-
draaien beschadigd worden. De bedrading voorzichtig bevestigen.
Zie onderstaande tabel voor het aantrekkoppel van de aansluit-
punten van de besturingsbedrading.
Schroefmaat
M3 (A5P)
M3,5 (A1P)
7-5 Aansluiten van de voedingsbedrading
Sluit de voedingsbedrading aan op het aansluitpuntenblok voor de
voedingsbedrading en zet deze op zijn plaats vast met behulp van de
bijgeleverde klem zoals getoond in afbeelding 26.
(Zie afbeelding 26)
1. Netvoeding (3N~50Hz 380-415V)
2. Aardlekschakelaar
3. Aftakschakelaar, overstroomonderbreker
4. Aardingskabel
5. Bevestig isolatiemoffen
6. Aansluitpuntenblok voedingsbedrading
7. Aardingsaansluitpunt
8. Klem (2) (bijgeleverd)
• De L1, L2, L3 en N fasen van de voedingsbedrading moeten
afzonderlijk aan de haak bevestigd worden met behulp van de bij-
geleverde klem (2).
• De aardingsbedrading moet vastgemaakt worden aan de voe-
dingsbedrading met behulp van de bijgeleverde klem (2) om te
voorkomen dat trekkracht wordt uitgeoefend op de aansluitpunten.
• Leid de bedrading zo dat deze niet in contact komt met de voe-
dingsdraden van de compressor. Als deze kabels met elkaar in
contact komen, kunnen andere apparaten beschadigd raken.
17
Aantrekkoppel (N · m)
0,53 - 0,63
0,80 - 0,96
VOORZORGSMAATREGELEN
• Gebruik voor het maken van de aansluitingen draadoog-type
aansluitpunten met isolatiemoffen. (Zie onderstaande afbeel-
ding.)
Draadoog-type aansluitpunt
• Gebruik de voorgeschreven voedingskabel en sluit deze stevig
aan, zet deze vervolgens vast onder de trekontlasting om te voor-
komen dat de kabel, doordat er van buitenaf aan wordt getrokken,
kan losraken van het aansluitingenblok.
• Gebruik een passende schroevendraaier voor het aandraaien
van de schroeven van de aansluitingen. Een te smalle schroe-
vendraaier zal de kop van de schroef beschadigen, waardoor
goed aandraaien onmogelijk wordt.
• Wanneer u de schroeven te stevig aandraait, kunnen ze breken.
Zie onderstaande tabel voor het aantrekkoppel van de aansluit-
puntschroeven.
Schroefmaat
M8 Voedingsaansluitpunt
M8 Aardingsaansluitpunt
• Bij het naar buiten trekken van de aardingskabel, deze door het
uitgesneden gedeelte van de schotelring naar buiten leiden. (Zie
onderstaande afbeelding.) Een onjuiste aardingsverbinding kan
tot gevolg hebben dat er geen goede aarding wordt verkregen.
Draadoog-type aansluitpunt
• Wanneer twee kabels op één enkel aansluitpunt worden aange-
sloten, zodanig aansluiten dat de draadoogcontacten met de ach-
terkant tegenover elkaar komen te staan. Zorg er eveneens voor
dat de dunste kabel bovenaan komt en zet de twee kabels tege-
lijkertijd vast aan de kunststof haak met behulp van de bijgele-
verde klem (2).
Draadoog-
Aansluitblok
type aansluitpunt Kabel: dun
7-6 Aansluiten van bedrading binnen in units
• Zie afbeelding 27 voor de routering van de stroomtoevoer en
transmissiebedrading.
(Zie afbeelding 27)
1. Elektriciteitsbuis
2. Bij het naar buiten leiden van de voeding/aardingsbedra-
ding vanaf de linkerzijde.
3. Wanneer de besturingssbekabeling via de leidingope-
ning wordt aangesloten.
4. Wanneer de voedingsbekabeling en de aardingkabel via
de voorzijde wordt aangesloten.
5. Laat een tussenruimte van minstens 50 mm.
6. Bij het naar buiten leiden van de besturingsbedrading via
de uitdrukopening.
7. Vastzetten aan de achterzijde van de kolomsteun met
behulp van de bijgeleverde klem (3).
8. Wanneer de voedingsbekabeling en de aardingkabel via
de rechterzijde wordt aangesloten.
9. Voedingsbedrading
10. Transmissiebedrading
11. Aardingskabel
• Zet indien nodig de bedrading vast met de bijgevoegde klem (1).
Voedingskabel
Isolatiemof
Aantrekkoppel (N·m)
5,5 ~7,2
9,7~11,7
Cup onderlegring
Weggesneden stuk
Kabel: dik
Kunsthars
haak
Nederlands