Installatie
Geluiddemper
Terugslagventiel
Temperatuurbewa-
king
20
Koelwaterleidingen aansluiten:
– Koelwaterinlaat (80).
– Koelwateruitlaat (81); uitlaat moet drukloos zijn.
Instelplaat 90 van de koelwaterregelaar met schroevendraaier op de gewenste be-
drijfstemperatuur instellen.
– De koelwaterregelaar 86 is in de fabriek op 55 °C vooringesteld.
Schade aan de pompenrotor
Bij toepassingen met korte afpompcycli of verhoogde omgevingstemperatuur kan, na
het uitschakelen van de motor, door verschillende afkoelingskenmerken, en bij het op-
nieuw inschakelen, de rotor aanlopen.
Waterkoeling en/of afzonderlijke ventilatoren steeds samen met de pomp uitschake-
len.
De geluiddemper vermindert het geluidsniveau van de pomp en verzamelt eventueel op-
tredende condensaten.
Voor gedetailleerde aanwijzingen over de installatie en het bedrijf van de uitlaatgeluid-
demper, zie bedrijfshandleiding (PP 1001 BN).
Het terugslagventiel verhindert de terugstroom van afgezogen gassen.
Voor de bescherming van de pomp tegen thermische overbelasting kan een PT 100 tem-
peratuurweerstand 15 ter bewaking van de behuizingstemperatuur gemonteerd worden.
De aanbevolen temperatuurgrenswaarden in aanmerking nemen:
Fig. 12: PT 100 weerstandsthermometer
– T1 = 110 °C vooralarm
– T2 = 135 °C overtemperatuur
LET OP
15