5.
Zet de substraataanpassingshendel zo ver mogelijk omlaag.
6.
Selecteer het type substraat dat u laadt.
OPMERKING:
selecteren en niet in het frontpaneel.
TIP:
Wanneer u heel dunne substraten laadt, moet u het substraattype altijd selecteren als Banner
om de vacuümdruk die wordt toegepast tijdens het laden te minimaliseren; wanneer u zeer dikke
substraten laadt, moet u het substraattype altijd selecteren als HP Photorealistic om de vacuümdruk
die wordt toegepast tijdens het laden te maximaliseren. Ga na het laden en voor het afdrukken naar het
voorpaneel en wijzig het correcte type voor het substraat dat u laadt: druk op
, Substraat > Geplaatste substraat wijzigen.
TIP:
Wanneer u handmatig textielsubstraten laadt die u wilt gebruiken met de opwikkelspoel, is het
verstandig om voor het selecteren van het substraattype de toets Move substrate (Substraat
verplaatsen) in het menu Substraat op het voorpaneel in te drukken om het substraat door te voeren
tot voorbij het punt waar het in de printer vast kan komen te zitten. Dit voorkomt de mogelijkheid van
een substraatstoring in deze fase en ook andere substraatproblemen; en u kunt hiermee de normale
controle voor scheeftrekken overslaan.
7.
De printer controleert het substraat op diverse manieren en kan u vragen problemen met scheeftrekken
of spanning te corrigeren.
OPMERKING:
opgeven: druk op
Instelling max. scheefheid.
8.
Als u transparant substraat zonder dekkende grenzen laadt, wordt u gevraagd de breedte van het
substraat in te voeren en de afstand van de rechterrand van de zijplaat van de printer (zoals
aangegeven door de liniaal voor op de hardingsmodule).
9.
Als u hebt gekozen voor tweezijdig afdrukken, kan via het voorpaneel hierover een vraag worden
gesteld.
NLWW
U moet de naam van het specifieke substraat dat u gebruikt, in de RIP-software
U kunt op het voorpaneel de maximum toegestane hoeveelheid scheeftrekking
, vervolgens op
, Substraat > Opties voor substraatbehandeling >
Rol in de printer laden (handmatig)
, vervolgens op
33