Afdrukken op speciale afdrukmaterialen
Het apparaat kan speciale types en formaten van afdrukmateriaal bevatten,
zoals postkaarten, notitiekaarten en enveloppen. Dit is vooral handig als u
maar één pagina wilt afdrukken op papier met briefhoofd of op gekleurd
papier.
Het afdrukmateriaal handmatig invoeren
•
Plaats slechts afdrukmateriaal van één formaat in de lade.
•
Voeg geen papier toe als de lade nog papier bevat. Hierdoor kan het
papier vastlopen. Dit geldt ook voor andere soorten afdrukmateriaal.
•
Afdrukmateriaal moet met de afdrukzijde naar boven worden
ingevoerd. De bovenkant moet het eerst de lade ingaan. Plaats
afdrukmateriaal in het midden van de lade.
•
Plaats alleen afdrukmateriaal dat voldoet aan de specificaties. Zo
voorkomt u papierstoringen en problemen met betrekking tot de
afdrukkwaliteit. (Zie "Afdrukmateriaal selecteren" op pagina 31.)
•
Maak omgekrulde kaarten, enveloppen en etiketten eerst vlak voor u
ze in de papierlade plaatst.
1. Plaats het papier in de lade. (Zie "Het formaat van het papier in de
papierlade wijzigen" op pagina 34.)
Neem bij het plaatsen van het papier de volgende richtlijnen in
acht, afhankelijk van het type afdrukmateriaal:
•
Enveloppen: met de klep omlaag en de plaats voor de
postzegel linksboven.
•
Etiketten: met de afdrukzijde naar boven, waarbij de bovenste
korte zijde het eerst het apparaat ingaat.
•
Voorbedrukt papier: met de bedrukte zijde naar boven en de
bovenzijde in de richting van het apparaat.
•
Kaarten: met de afdrukzijde naar boven, waarbij de korte zijde
het eerst het apparaat ingaat.
•
Eerder afgedrukt papier: met de eerder bedrukte zijde naar
beneden en de niet-gekrulde rand in de richting van het
apparaat.
2. Wanneer u afdrukt in een toepassing, opent u het afdrukmenu.
3. Open printereigenschappen voor u begint af te drukken.
4. Druk op het tabblad Papier in printereigenschappen en selecteer
een geschikt papiertype.
Als u een etiket wilt gebruiken, stelt u het papiertype in op
Etiketten.
5. Selecteer Handmatige invoer in papierbron en druk vervolgens op OK.
6. Start met afdrukken in de toepassing.
7. Druk op de knop
Stop op het apparaat om het papier in te
voeren. Hierna start het apparaat met afdrukken.
•
Als u meerdere pagina's afdrukt, laad dan de volgende pagina
nadat de eerste pagina is afgedrukt, en druk op de knop
Stop. Herhaal deze stap voor elke pagina die moet worden
afgedrukt.
•
De door u gewijzigde instellingen blijven alleen van kracht
tijdens het gebruik van de huidige toepassing.
36_Afdrukmateriaal selecteren en plaatsen
De uitvoersteun aanpassen
De uitvoersteun zorgt ervoor dat de afgedrukte pagina's die in de
uitvoerlade belanden een rechte stapel vormen. Om een rechte stapel te
krijgen, moet u de uitvoersteun uittrekken afhankelijk van het papierformaat.
•
Als de uitvoersteun niet juist staat, is het mogelijk dat de
afgedrukte pagina's geen rechte stapel vormen of dat ze op
de grond vallen.
•
Als u een groot aantal pagina's aan één stuk door afdrukt, kan het
oppervlak van de uitvoerlade heet worden. Raak het oppervlak niet
aan en houd kinderen uit de nabijheid van het oppervlak.
Papierformaat en -type instellen
Nadat u het papier in de lade hebt geplaatst, moet u het papierformaat en
-type instellen met behulp van het printerstuurprogramma. Volg deze
stappen om uw wijzigingen permanent te maken.
De hieronder beschreven werkwijze geldt voor Windows XP.
Raadpleeg de gebruikshandleiding of online Help van Windows voor
andere Windows-besturingssystemen.
1. Klik op de knop Start op het computerscherm.
2. Selecteer Printers en faxen.
3. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van het
printerstuurprogramma en selecteer Voorkeursinstellingen.
4. Klik op het tabblad Papier en wijzig de instellingen in Papieropties.
5. Klik op OK.
1
Uitvoersteun