Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

De Nas Op Een Ldap-Directory Aansluiten - QNAP Turbo NAS Gebruiksaanwijzing

Software. versie: 4.3.x
Inhoudsopgave

Advertenties

De NAS op een LDAP-directory aansluiten

LDAP staat voor 'Lightweight Directory Access Protocol'. Het is een directory die de informatie
van alle gebruikers en groepen in een gecentraliseerde server op slaat. Dankzij LDAP kan de
beheerder de gebruikers in de LDAP-directory beheren en de gebruikers in staat stellen om
met hetzelfde wachtwoord en gebruikersnaam met meerdere NAS-servers verbinding te
maken. Deze functie is bedoeld voor beheerders en gebruikers die een beetje kennis hebben
van Linux-servers, LDAP-servers en Samba. Er moet een actieve LDAP-server aanwezig zijn
als de LDAP-functie van de QNAP NAS wordt gebruikt.
Vereisten
Vereiste informatie/instellingen:
• De LDAP-serververbinding en verificatie-informatie
• De LDAP-structuur, waar de gebruikers en groepen worden opgeslagen
• De beveiligingsinstellingen van de LDAP-server
QNAP NAS verbinden met een LDAP-directory
Voer de volgende procedure uit om de QNAP NAS op een LDAP-directory aan te sluiten:
1. Log in als beheerder op de webinterface van de NAS.
2. Ga naar "Privilege Settings" (Privilege-instellingen) > "Domain Security"
(Domeinbeveiliging). Standaard is de optie Geen domeinbeveiliging ingeschakeld. Dit
betekent dat alleen locale NAS-gebruikers verbinding kunnen maken met de NAS.
3. Selecteer: "LDAP authentication" (LDAP-verificatie) en voltooi de instellingen.
o LDAP-serverhost: De hostnaam of het IP-adres van de LDAP-server.
o LDAP-beveiliging: Geef op hoe de NAS moet gaan communiceren met de LDAP-server:
 ldap:// = Gebruik een standaard LDAP-verbinding (standaard poort: 389).
 ldap:// (ldap + SSL) = Gebruik een gecodeerde verbinding met SSL (standaard
poort: 686). Dit wordt meestal gebruikt door oudere LDAP-serverversies.
 ldap:// (ldap + TSL) = Gebruik een gecodeerde verbinding met TSL (standaard
poort: 389). Dit wordt meestal gebruikt door nieuwere LDAP-serverversies.
o BASE DN: Het LDAP-domein. Een voorbeeld: dc=mydomain,dc=local
o Root DN: De LDAP-rootgebruiker. Bijvoorbeeld: cn=admin, dc=mydomain,dc=local
o Wachtwoord: Het wachtwoord van de rootgebruiker.
o Base DN van de gebruikers: De organisatie eenheid (OU 'organization unit) waarin de
gebruikers worden opgeslagen. Een voorbeeld: ou=people,dc=mydomain,dc=local
150

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave