5.5.4 Verificatie van instrumenten
4. Volg de aanwijzingen van de controller:
a. Verwijder de kalibratiefles en veeg de bovenkant van de
monsterfles af.
b. Plaats de standaardisatieplaat bovenop de monstercilinder
zodat de lichtstraal het midden van de plaat raakt. Let op
de oriëntatie van de plaat en plaats hem altijd in dezelfde
positie als je hem gebruikt om de standaardisatie te
controleren.
c. Sluit de deur om strooilicht te elimineren. Bevestig om door
te gaan.
5. Wanneer de gemeten waarde stabiel wordt, bevestig dan om
een verwachte waarde voor de plaat vast te stellen.
Note: Toekomstige meetwaarden worden vergeleken met de
opgeslagen verwachte waarde. Als niet aan de vastgestelde
PASS-criteria wordt voldaan, moet een nieuwe kalibratie worden
uitgevoerd.
6. Open de SS7 sc om de plaat te verwijderen. Start de
monsternamestroom opnieuw en sluit de deur. Bevestig om het
instrument terug te brengen naar de meetmodus.
Note: Na bevestiging van terugkeer naar de meetmodus zal het instrument
gedurende 2 minuten equilibreren voordat de uitvoermodus verandert. De
metingen van het instrument worden op het scherm weergegeven, maar de
waarde knippert en er verschijnt een waarschuwing "OUT MODE WARN"
(UIT-MODUS WAARSCHUWING) totdat de stabilisatieperiode van 2
minuten is voltooid.
Instrumentverificatie is bedoeld als een eenvoudige controle om de
functionaliteit van SS7 sc tussen kalibraties door te garanderen.
Verificaties moeten maandelijks worden uitgevoerd met behulp van
een door de fabrikant geleverde standaardisatieplaat.
Een verificatie direct na de kalibratie wordt gebruikt om de basislijn
vast te stellen. Elke verificatie daarna, tot de volgende kalibratie,
waarbij dezelfde verificatiestandaard wordt gebruikt, verwijst naar
de geregistreerde waarde van de basislijnverificatie als de
"verwachte" waarde. Voor een succesvolle verificatie moet de
meetwaarde binnen de grenzen liggen die door het Slaag/Faal
criterium van de nullijnwaarde zijn vastgesteld.
Lees
section 5.5.3
voordat je de verificatie start.
1. Selecteer vanuit het Hoofdmenu SENSOR SETUP en bevestig.
2. Als er meerdere sensoren op de controller zijn aangesloten,
kies dan SELECT SENSOR>SS7 SETUP en bevestig.
3. Selecteer CALIBRATE (kalibreren) en bevestig uw keuze.
4. Selecteer VERIFICATION (verificatie) en bevestig.
5. Selecteer PERFORM VER (verificatie uitvoeren) en bevestig.
6. Het serienummer op de standaardisatieplaat die voor verificatie
wordt gebruikt, moet overeenkomen met het serienummer op
het scherm VALID SN. Bevestig om het weergegeven
serienummer te accepteren.
Bediening
31