Section 5
Bediening
5.1 Sensor instellen
5.1.1 De bel weigeren configureren
5.1.2 Het signaalgemiddelde configureren
Wanneer een sensor voor het eerst wordt geïnstalleerd, wordt de
naam van de sensor weergegeven. Raadpleeg de volgende
instructies om de naam van de sensor te wijzigen:
1. Selecteer vanuit het Hoofdmenu SENSOR SETUP
(sensorinstelling) en bevestig.
2. Als er meerdere sensoren op de controller zijn aangesloten,
kies dan SELECT SENSOR>SS7 SETUP en bevestig.
3. Selecteer CONFIGURE (configureren) en bevestig uw keuze.
4. Selecteer EDIT NAME (bewerkingsnaam) en bewerk de naam.
Bevestig of annuleer om terug te keren naar het menu
Sensorinstellingen
Bubble Reject elimineert hoge metingen die waarschijnlijk het
gevolg zijn van lucht in het monster.
1. Selecteer vanuit het Hoofdmenu SENSOR SETUP en bevestig.
2. Geef de juiste sensor aan als meer dan één sensor is
aangesloten en bevestig.
3. Selecteer CONFIGURE (configureren) en bevestig uw keuze.
4. Selecteer BUBBLE REJECT (bubbel afwijzing) en bevestig.
5. Selecteer YES (ja) of NO (geen) en bevestig.
•
Wanneer NO (geen) is geselecteerd, worden alle metingen
binnen het venster Signaalgemiddelde gemiddeld om de
meetwaarde te bepalen.
•
Door YES (ja) te kiezen, wordt een percentage van de
hoge waarden geëlimineerd en wordt het gemiddelde
genomen van de resterende waarden om de gemeten
waarde te bepalen.
De functie Signaalgemiddelde maakt een lopend gemiddelde van
de voorgaande 6, 30, 60 of 90 seconden of geen gemiddelde,
afhankelijk van het geselecteerde signaalgemiddelde.
1. Selecteer vanuit het Hoofdmenu SENSOR SETUP en bevestig.
2. Geef de juiste sensor aan als meer dan één sensor is
aangesloten en bevestig.
3. Selecteer CONFIGURE (configureren) en bevestig uw keuze.
4. Selecteer SIGNAL AVG (signaalgemiddelde) en bevestig.
5. Selecteer het gemiddelde tijdsinterval van het signaal en
bevestig.
25