• Als u al het bovenstaande heeft uitgevoerd en het apparaat werkt nog
steeds niet, neem dan contact op met de klantenservice.
10. Elektrische aansluiting
De geïnstalleerde elektromotor is bedrijfsklaar aange-
sloten. De aansluiting voldoet aan de relevante VDE- en
DIN-voorschriften. De netaansluiting van de klant en het
gebruikte verlengsnoer moeten eveneens aan deze voor-
schriften voldoen.
Bij werkzaamheden met spuit- en sproeivoorzetapparaten alsook bij tij-
delijk gebruik in de buitenlucht moet het apparaat absoluut middels een
aardlekschakelaar met een afschakelstroom van 30 mA of minder
worden aangesloten.
10.1 Belangrijke aanwijzingen
Bij overbelasting van de motor schakelt deze vanzelf uit. Na een afkoeltijd
(deze tijd is verschillend) kan de motor weer worden ingeschakeld.
10.2 Defecte elektrische aansluitkabel
Bij elektrische aansluitkabels treedt vaak schade aan de isolatie op.
Mogelijke oorzaken zijn:
• Versleten plekken, als aansluitkabels door venster- of deuropeningen
worden geleid.
• Knikken door een onvakkundige bevestiging of geleiding van de aan-
sluitkabel.
• Snijplekken omdat over de aansluitkabel is gereden.
• Beschadigde isolatie omdat de stekker uit het stopcontact is getrokken.
• Scheuren door veroudering van de isolatie.
Dergelijke defecte elektrische aansluitkabels mogen niet worden gebruikt
en zijn levensgevaarlijk als de isolatie is beschadigd.
Controleer de elektrische aansluitkabels regelmatig op schade. Let erop
dat bij het controleren de aansluitkabel niet op het elektriciteitsnet is aan-
gesloten.
Elektrische aansluitkabels moeten aan de relevante VDE- en DIN-voor-
schriften voldoen. Gebruik uitsluitend snoeren met dezelfde aanduiding.
Op de aansluitkabel moet de typeaanduiding vermeld staan.
10.3 Wisselstroommotor
• De netspanning moet 230 V∼ 50 Hz zijn.
• Verlengsnoeren moeten tot een lengte van 25 m een doorsnede hebben
van 1,5 vierkante millimeter.
Aansluitingen en reparaties van de elektrische uitrusting mogen uitsluitend
door een elektromonteur worden uitgevoerd.
Vermeld in geval van vragen de volgende gegevens:
• Stroomtype van de motor
• Gegevens van het typeplaatje van de machine
• Gegevens van het typeplaatje van de motor
11. Reiniging, onderhoud en opslag
m Let op!
Trek bij reinigings- en montagewerkzaamheden altijd de stekker uit het
stopcontact! Gevaar voor verwonding door stroomstoten!
m Let op!
Wacht tot het apparaat volledig is afgekoeld! Gevaar voor brandwonden!
m Let op!
Voorafgaand aan alle reinigings- en onderhoudswerkzaamheden moet
het apparaat drukloos worden gemaakt! Gevaar voor letsel!
11.1 Reiniging
• Houd het apparaat zoveel mogelijk vrij van stof en vuil. Wrijf het ap-
paraat met een schone doek schoon of blaas het met perslucht bij een
lage druk uit.
• Wij adviseren om het apparaat direct na elk gebruik te reinigen.
• Reinig het apparaat regelmatig met een vochtige doek en wat zachte
zeep. Gebruik geen agressieve reinigings- of oplosmiddelen. Hierdoor
kunnen de kunststofonderdelen van het apparaat worden aangetast. Let
op dat er geen water in het apparaat terecht komt.
• Slang en spuitgereedschap moeten voor reiniging van de compressor
worden losgekoppeld. De compressor mag niet worden gereinigd met
water, oplosmiddelen of soortgelijk.
11.2 Onderhoud van het drukvat (afb. 1)
Let op!
Om het drukvat (8) in goede staat te houden, moet u na elk gebruik het
condenswater aftappen door de aftapplug (6) te openen.
Tap eerst de keteldruk af (zie 11.6.1).
Open de aftapplug (6) door deze linksom te draaien (gezien vanaf de
onderzijde van de compressor op de schroef).
Om het condenswater volledig uit het drukvat (8) af te tappen, moet deze
iets opzij worden gekanteld zodat de aftapplug (16) het laagste punt
vormt.
Draai vervolgens de aftapplug (6) weer vast (rechtsom). Controleer (8)
vóór elk gebruik het drukvat op roestvorming en beschadigingen.
De compressor mag niet gebruikt worden als het drukvat (8) beschadigd of
roestig is. Neem contact op met de klantendienst-werkplaats als u bescha-
digingen constateert.
11.3 Veiligheidsklep (afb. 8)
De veiligheidsklep (9) is ingesteld op de maximaal toegestane druk van
het drukvat (8). Het is niet toegestaan om de veiligheidsklep (9) te verstel-
len of de verbindingsbeveiliging (9b) tussen de aftapmoer (9a) en de kap
(9c) te verwijderen. De veiligheidsklep (9) moet elke 30 bedrijfsuren ten
minste echter 3 keer per jaar worden bediend, zodat deze correct func-
tioneert als dit nodig mocht zijn. Draai de geperforeerde aftapmoer (9a)
tegen de wijzers van de klok in om te openen en trek dan de klepstang met
de hand naar buiten over de geperforeerde aftapmoer (9a) om de uitloop
van het veiligheidsklep (9) te openen. De klep laat nu hoorbaar lucht uit.
Aansluitend draait u de aftapmoer (9a) weer rechtsom vast.
11.4 Reinigen van het luchtfilter (afb. 9, 10)
Het luchtfilter (4) voorkomt het inzuigen van stof en vuil. Het is noodzakelijk
om dit luchtfilter (4) ten minste elke 300 bedrijfsuren te reinigen. Een ver-
stopt luchtfilter (4) vermindert de capaciteit van de compressor aanzienlijk.
Draai het luchtfilter (4) linksom om deze te verwijderen. Draai het filterdek-
sel (4c) open en verwijder het. U kunt nu het filterelement (4b) verwijderen.
Klop het filterelement (4b), het filterdeksel (4c) en het filterhuis (4a) voor-
zichtig uit. Deze componenten moeten daarna met perslucht (ca. 3 bar)
worden uitgeblazen en in omgekeerde volgorde worden teruggeplaatst.
NL/BE
19