.CZ`<<`.
BHC`&
Koppeling losdraaien
Draai de schroefdop terug totdat er een smalle sleuf ontstaat. Druk
het arret met de vingers terug en houd het vast. Het is nu mogelijk
de ingestoken buis eruit te trekken.
Indien de hoekconnectoren niet worden gebruikt, moet uit hoofde
van corrosiebescherming de koppeling met een pakking worden
uitgevoerd. De aansluitingen omwikkelen met hennepvezel is niet
toegestaan.
De warmwaterleiding moet conform de energiezuinigheidswetgeving
zijn geïsoleerd.
Volg nauwkeurig de volgorde van de fittings aan de koudwaterzijde.
Spoel de leiding voor montage.
7
2
6
5
4
3
1 Vul- en aftapkraan
2 Doorgangsafsluitklep
3 Testaansluitstomp voor manometer
4 Terugstroomblokkering
5 Testklep
6 Reduceerafsluiter
7 Veiligheidsklep
Monteer een aftapkraan op het laagste punt van de
koudwateraanvoerleiding.
Bij een waterdruk van meer dan 0,48 MPa moet een drukafsluiter
worden gemonteerd.
Bij een waterdruk van meer dan 1 MPa moeten bijzondere
maatregelen worden getroffen.
Ter plaatse moet een veiligheidsklep van 0,6 MPa worden
geïnstalleerd.
<q Ñ <q Ñ ZH<
2
1
Afblaasleiding
— Dimensioneer de afblaasleiding voor een volledig geopende
veiligheidsklep. De afblaasopening van de veiligheidsklep
moet geopend blijven in de richting van de atmosfeer.
— De afblaasleiding van de veiligheidsklep moet worden
geïnstalleerd met een constante afwaartse helling.
— Houd rekening met de aanwijzingen in de
montagehandleiding "Veiligheidsklep".
Circulatieleiding
Het rendement van de installatie daalt door de warmteverliezen
van de circulatieleiding en het elektriciteitsverbruik van de
circulatiepomp. Het koud geworden water van de circulatieleiding
wordt vermengd met de inhoud van het reservoir.
Indien mogelijk, moet er worden afgezien van de circulatieleiding.
Indien dat niet mogelijk is, moet de circulatiepomp thermisch of
op tijd worden geregeld.
10.3 Condensaatafvoer
Voor de condensaatafvoer is aan de aansluitstompen van de bak
voor ontdooiwater een 2 m lange 3/4-slang bevestigd.
Om een foutloze afvoer van het condensaat te kunnen
!
garanderen, mag de slang bij het verplaatsen niet
worden afgeknikt. Leg eventueel een slang. De slang
kan met voldoende verval worden verlegd.
Controleer na installatie de afvoer en de dichtheid van de
condensaatafvoerleiding.
Het condensaat moet naar een afvoer worden geleid. Let er daarbij
op dat de afvoer voldoende wordt geventileerd (bijvoorbeeld het
vrij weglopen in een sifon). Gebruik bij onvoldoende verval een
condenswaterpomp.
10.4 Zonne-aansluiting (LWA 252 SOL)
Er zijn kniestukken en dopschroeven bijgevoegd om de apparatuur
met warmtewisselaar gemakkelijk aan de zonne-installatie te
kunnen koppelen.
10.5 Afvoer- en uitlaatluchtbuizen monteren
De apparaat is bestemd voor de aansluiting van wikkelvouwbuizen
NW 160 conform DIN 24145.
Isoleer de buisleiding voor afvoerlucht tegen warmteverlies, indien
deze door ruimtes wordt geleid die koeler zijn dan de ruimte van
waaruit de lucht wordt afgezogen (bijvoorbeeld zoldervloeren,
kelders, garage, tussenvloeren). De afvoerluchtleiding kan op die
manier op de stompen aan de linkerzijde van het apparaat worden
gemonteerd, zodat het apparaat niet wordt belast door krachten
of draaimomenten.
De uitlaatluchtleiding kan naar wens aan de rechterzijde van
het apparaat of aan de bovenzijde van het apparaat op een
wijze worden gemonteerd dat het apparaat niet wordt belast
door krachten of draaimomenten. De uitlaatluchtleiding moet
waterdampdiffusiedicht worden geïsoleerd tegen de vorming
van condenswater.
qqq Z`.
<é<`VHC HB