3.4.3 Luchtgolfreflecties herkennen
Sommige bogen in het beeld kunnen worden
veroorzaakt door objecten die niet ondergronds zijn,
zoals palen, hekken, bovenleidingen en zelfs bomen.
Een belangrijk aspect om het gegevensbeeld te
begrijpen is om deze ongewenste "luchtdoelen" te
herkennen en te onderscheiden van de doelen onder
de grond.
Eén manier om luchtreflecties te identificeren is om
de hierboven beschreven doelboogmethode toe te
passen. Bogen van objecten boven de grond zijn
echter wijder dan die van objecten onder de grond,
en liggen buiten het bereik van de maximale waarde
van het bodemtype.
Derhalve kan men concluderen dat de doelboog
afkomstig is van een object in de lucht en niet in de
grond, als de wijdste indicatorboog nog altijd niet
wijd genoeg is om hem overeen te laten komen met
de doelboog.
Afbeelding 3.17: Luchtgolfreflecties
Afbeelding 3.18:
beeldinstellingenscherm
12 RD1000 + Bedieningshandleiding
3.5 scherm beeldinstellingen
U gaat naar het scherm 'Beeldinstellingen' door de
toets 'Pauze' (||) in te drukken vanuit het scherm
'Aftasten' of het scherm 'Lokaliseren'. Aan de
onderkant van het scherm verschijnen menu-opties:
Afbeelding 3.19: scanscherm
3.5.1 Aftasten
Om het scherm
'Beeldinstellingen'
te verlaten en
verder te gaan met
aftasten drukt u op
de toets 'Aftasten'
of opnieuw op de
toets 'Pauze' (||). Het scherm 'Aftasten' keert terug
naar de huidige positie met behoud van informatie.
Als de wagen tijdens de pauze in het scherm
'Beeldinstellingen' meer dan een paar centimeter
is bewogen, verschijnt in het beeld een
positieonderbreking in de vorm van een tussenruimte.
De positieonderbreking wordt ook aangegeven door
een melding onderaan het beeldscherm en door het
op nul terugzetten van de positie-as bovenaan het
gegevensbeeld.
3.5.2 Beeld verwijderen
Toets 2, 'Leeg scherm', verwijdert het huidige
gegevensbeeld op het display.