nl
|
Sensorinstellingen
concentration off /
current off
7. Selecteer Next en bevestig.
De functie wordt afgebroken.
8. Zodra de alarmen op de centrale weer vrijgegeven zijn,
bevestigt u de melding Enable all alarms.
● Om een testsignaal in te stellen:
1. Selecteer Settings > Communication > Analog
interface en de gewenste test.
Set fault
Set warning
Set mainten.
2. Zodra de alarmen op de centrale worden onderdrukt,
bevestigt u de melding Inhibit all alarms.
3. Selecteer Enable of Disable en bevestig.
12
Sensorinstellingen
Ultrasoonsensoren zijn niet geschikt voor automatische
kalibratie, omdat het nulpunt van de sensor alleen onder
laboratoriumomstandigheden mag worden gekalibreerd.
12.1 Capture-bereik instellen
1. Selecteer Settings > Sensor > Display Capture en
bevestig.
2. Stel de offset in het eerste venster in.
3. Stel de laagste waarde van het capture-bereik in en
bevestig met Next.
4. Stel de hoogste waarde van het capture-bereik in en
bevestig met Next.
5. Controleer alle waarden en bevestig met Next.
12.2 Sensor resetten
Deze functie zet de sensor terug naar de fabrieksinstellingen.
1. Selecteer Settings > Sensor > Init. channel en bevestig.
2. Selecteer Confirm en bevestig met [OK].
12.3 Kalibratie-interval instellen
Het instrument geeft een waarschuwing dat de kalibratie
verlopen is nadat het kalibratie-interval is verlopen.
1. Selecteer Settings > Sensor > Cal. interval en bevestig.
2. Stel het kalibratie-interval in en bevestig met [OK].
12.4 Sensorslot (sensor lock) instellen
1. Selecteer Settings >Sensor > Sensor lock en bevestig.
2. Selecteer On of Off.
24
Deze functie breekt de over-
dracht van de vooringestelde
testwaarde af.
Stelt de stroom in op de
foutstroom.
Stelt de stroom in op de
waarschuwingsstroom.
Stelt de stroom in op de
onderhoudsstroom.
Gebruiksaanwijzing
On
Het instrument weigert iedere sensor waar-
van het onderdeelnummer niet overeen-
komt met het onderdeelnummer van de
sensor die eerder geïnstalleerd was.
Off
Het instrument accepteert iedere geschikte
sensor, waardoor de standaard instellingen
van deze sensor worden geüpload. Hier-
door worden echter wel eventuele gebrui-
kersspecifieke instellingen overschreven
door de standaard instellingen van de
nieuwe sensor.
12.5 Sensortest
Deze functie is alleen actief indien de sensortest-dongle is
geïnstalleerd. Indien de sensor de zelftest niet succesvol
doorloopt, wordt een waarschuwing of een storingsmelding
gegenereerd.
Instellen van de periodieke sensortest
De functie activeert periodiek de zelftest van de sensor. Het
instrument controleert de sensor routinematig op een juiste
werking.
1. Selecteer Settings > Sensor > Set sensor test en
bevestig.
2. Selecteer Enable or Disable en bevestig.
Handmatig starten van de sensortest
Deze functie start een enkelvoudige sensortest.
1. Selecteer Settings > Sensor > Sensor test en bevestig.
2. Selecteer Start sensor test en bevestig.
3. Selecteer Confirm
✓ Het testresultaat wordt weergegeven.
12.6 Gas settings
Gasinstellingen worden niet gebruikt in de Polytron 8900
UGLD.
13
Standaard farieksinstellingen
13.1 Vaste instellingen voor relais, LED en
alarm
Instelling
Foutrelais
Onder spanning / Normaal open
Gele storings-LED Brandt wanneer een storingsbericht
beschikbaar is
Rode alarm-LED
Knippert één keer, indien A1 situatie
aanwezig is. Knippert twee keer, indien
A2 situatie aanwezig is. Het één keer /
twee keer knipperen verandert in con-
tinu brandend, indien een alarm is
geconfigureerd als bevestigbaar en het
alarm bevestigd wordt.
®
|
8900 UGLD Firmware versie ≥ 4.0.x
Dräger Polytron