nl
|
Instrumentinstellingen
10.1.3 Alarmen configureren
1. Selecteer Settings > Instrument > Alarm > Alarm A1 of
Alarm A2 en bevestig.
De huidige alarmdrempel wordt weergegeven.
2. Pas de instellingen toe en bevestig de configuratiestappen
één voor één met Next.
a. Stel de waarde voor de alarmdrempel in.
b. Stel de alarmrichting in.
Rising
De alarmrichting wordt stijgend genoemd,
als de gasconcentratie een bepaalde
waarde moet overschrijden om een alarm te
activeren.
Falling
De alarmrichting wordt dalend genoemd,
als de gasconcentratie een bepaalde
waarde moet onderschrijden om een alarm
te activeren.
c. Stel de vergrendelmodus in.
Latching
Het instrument activeert het alarm zodra de
alarmgrens is bereikt. Deze alarmstatus zal
aanhouden, zelfs indien de gasconcentratie
niet meer aan de alarmvoorwaarde voldoet.
U dient te bevestigen om een vergrende-
lingsalarm te verwijderen.
Non-latching
De alarmstatus wordt verwijderd indien de
gasconcentratie niet meer aan de alarm-
voorwaarde voldoet.
d. Stel de bevestigingsmodus in.
Acknowledge-
Alarmrelais en LED kunnen worden gereset
able
voordat een alarmvoorwaarde is verwijderd.
Non-acknow-
Alarmrelais en LED kunnen niet worden
ledgeable
gereset, totdat de alarmvoorwaarde is ver-
wijderd.
Pre-Acknow-
Alarmstatus is bevestigbaar voordat de
ledgeable
alarmvoorwaarde is verwijderd. Het alarm-
relais en de LED blijven echter geactiveerd,
totdat de larmvoorwaarde is verwijderd.
e. Stel de hysteresis modus in.
De hysteresisfunctie definieert een interval, waarbij
een geactiveerd relais zijn status behoudt, tot de
gasconcentratie zich weer buiten het gedefinieerde
interval bevindt. Voorbeeld: De alarmgrens wordt
ingesteld op 75 dB en de hysterese op 3 dB. Het alarm
blijft actief, tot de waarde onder 72 dB komt. Dit
voorkomt dat relais bij een alarmdrempel gaan
klapperen.
Wanneer de richting van een alarm is gewijzigd (van
dalend naar stijgend of omgekeerd), moet de waarde
van de hysterese worden gecontroleerd en zo nodig
opnieuw worden gecorrigeerd.
Een bevestigingsscherm geeft alle instellingen
weer.
f. Selecteer Confirm en bevestig met OK.
✓ De nieuwe instellingen worden opgeslagen.
20
10.1.4 Alarmvertragingstijd en geanalyseerde tijd
aanpassen
De alarmvertragingstijd is standaard ingesteld op 30
seconden en kan worden aangepast tussen 1 seconde en de
geanalyseerde tijd.
De geanalyseerde tijd is standaard ingesteld op 60
seconden en kan alleen door DrägerService worden
aangepast tussen 1 seconde en 240 seconden.
1. Selecteer Settings > Sensor > UGLD delay > Delay en
bevestig.
2. Voer de nieuwe alarmvertragingstijd in seconden in en
bevestig met OK.
3. Selecteer Confirm en bevestig met OK.
✓ De nieuwe alarmvertragingstijd wordt opgeslagen.
10.1.5 Vertragingsfunctie activeren
De vertragingsfunctie kan afzonderlijk worden geactiveerd
voor het display, de alarmrelais en het 4-20 mA
uitgangssignaal.
1. Selecteer Settings > Sensor > UGLD delay en bevestig.
2. Selecteer het gewenste uitgangssignaal en bevestig:
Display, Alarm Relays en 4-20 mA.
3. Selecteer Enable of Disable voor elk uitgangssignaal en
bevestig met Back to menu.
✓ De vertragingsfunctie wordt geactiveerd voor het
geselecteerde uitgangssignaal of de geselecteerde
uitgangssignalen.
10.1.6 Karakteristiek van het analoge
uitgangssignaal (4-20 mA) instellen
1. Selecteer Settings > Communication > Analog
interface > UGLD signals en bevestig.
2. Selecteer de karakteristiek van het analoge
uitgangssignaal en bevestig:
Alarm normal Het 4-20 mA-signaal reageert proportio-
Alarm enhan-
ced
Alarm only
3. Selecteer Back to menu en bevestig.
✓ De nieuwe instellingen worden opgeslagen.
10.2 Testen van alarmen/relais
Deze functies wijzigen de status van een relais en LED voor
testdoeleinden (bijv. om de werking van alarmapparaten te
controleren die zijn aangesloten op het relais) en het
Gebruiksaanwijzing
|
Dräger Polytron
neel op het gedetecteerde ultrasoonsignaal.
Het 4-20 mA-signaal reageert proportio-
neel op het gedetecteerde ultrasoonsignaal
tot er een alarm is bereikt. Daarna springt
het signaal naar 16 mA als A1 wordt geacti-
veerd en naar 20 mA als A2 wordt geacti-
veerd.
Het analoge uitgangssignaal blijft op 4 mA
tot er een alarm is bereikt. Daarna springt
het signaal naar 16 mA als A1 wordt geacti-
veerd en naar 20 mA als A2 wordt geacti-
veerd.
®
8900 UGLD Firmware versie ≥ 4.0.x