Opstelling
Het systeem aarden
De apparatuur moet worden geaard om het risico op
statische vonken en elektrische schokken te
verminderen. Elektrische of statische vonken kunnen
tot gevolg hebben dat dampen ontbranden of
ontploffen. Een onjuiste aarding kan elektrische
schokken veroorzaken. Aarden biedt de elektrische
stroom een ontsnappingsdraad.
•
Reactor: het apparaat is geaard via de elektrische
voedingskabel, zie pagina 16.
•
Spuitpistool: sluit de aarddraad van de flexibele
slang aan op de VTS, zie pagina 19. Koppel de
kabel of spuit niet los zonder de flexibele slang.
•
Vloeistoftoevoerhouders: volg de plaatselijk
geldende voorschriften.
•
Het te spuiten object: volg de plaatselijk geldende
voorschriften.
•
Emmers met oplosmiddel die worden gebruikt bij
het spoelen: volg de plaatselijk geldende
voorschriften. Gebruik alleen metalen vaten die
geleidend zijn. Plaats ze op een geaard oppervlak.
De emmer niet op een niet-geleidende ondergrond
plaatsen, zoals papier of karton, aangezien de
continuïteit van de aarding dan wordt onderbroken.
•
Om de goede continuïteit van de aarding te
handhaven bij het spoelen of wanneer de druk wordt
ontlast, moet u een metalen gedeelte van het
spuitpistool stevig tegen de zijkant van een geaarde
metalen bak houden en dan pas de trekker van het
pistool indrukken.
Het smeersysteem van de
Iso-pomp installeren
Bereid het isocyanaatpomp-smeersysteem als volgt voor:
1. Til het smeerreservoir uit de steun en verwijder het
reservoir van de kap.
2. Vul het reservoir voor 3/4e deel met TSL.
3. Schroef het reservoir vast op de afschermkap en
plaats het in de steun.
Het smeersysteem is nu klaar voor gebruik; er is geen
priming vereist.
18
Aansluitingen voor de
vloeistoftoevoer
Over het algemeen worden er toevoerpompen gebruikt.
Toevoer met behulp van een sifon wordt afgeraden. Sluit
de materiaaltoevoer als volgt aan op de inlaten van de
doseerunit:
1. Sluit de vloeistofinlaatkogelventielen (U.X.) en de
Y-filters (V, Y) aan op de pompinlaten.
2. Zorg dat de kogelventielen van de A- en B-inlaat
(U,X) op de doseerunit gesloten zijn.
3. Sluit de B-toevoerslang (J) aan op de 3/4 NPT
draaibare fitting (GG) op het kogelventiel van de
B-inlaat (U) en op de harscirculatiepomp en draai vast.
GG
J
4. Sluit de A-toevoerslang (BB) aan op de 1/2 NPT
draaibare fitting (FF) op het kogelventiel van de
A-inlaat (X) en op de isocyanaatcirculatiepomp en
draai vast. Zie F
. 3, pagina 11.
IG
Luchttoevoeraansluiting
Sluit de hoofdluchttoevoer (F) aan op het 1/2 inch npt (f)
luchtinlaatventiel (DD) bij het luchtfilter (S). De
slangfitting vereist een mannelijke fitting van 1/2 npt.
OPMERKING: Gebruik een luchtleiding met een
minimale binnendiameter van 3/8 inch (9,5 mm, niet
meegeleverd) om lucht aan de doseerunit te leveren.
Gebruik een slang met een binnendiameter van 1/2 inch
(12,7 mm) als deze langer dan 15 ft (4,75 meter) is. De
hoofdluchttoevoer moet schoon zijn en vrij van olie en
verontreiniging.
DD
F
S
V
U
ti17571a
ti17572a
3A2020A