Paragraaf 6 Bedrijf
6.1 Sensorinstelling
6.2 Sensor dataloggen
6.3 Sensor diagnostiekmenu
SELECTEER SENSOR
FOUTLIJST
WAARSCHUWINGSLIJST Zie
Als een sensor voor de eerste keer wordt geïnstalleerd, wordt het serienummer van de
sensor weergegeven als de sensornaam. Om de sensornaam te wijzigen verwijzen wij
naar de volgende instructies:
1. Selecteer het Hoofdmenu
2. Selecteer uit het hoofdmenu SENSOR SETUP en bevestig.
3. Markeer de gewenste sensor indien meer dan een sensor is aangesloten en bevestig.
4. Selecteer CONFIGUREREN en bevestig.
5. Selecteer WIJZIG NAAM en bewerk de naam. Bevestig of annuleer om terug te keren
naar het Sensor setupmenu.
De sc100 is voorzien van twee dataloggers (één voor elke sensor) en twee eventloggers
(één voor elke sensor). De dataloggers slaan de meetgegevens op, met de geselecteerde
intervallen. De eventlogger slaat een groot aantal events op die bij het apparaat optreden,
zoals veranderingen van de configuratie, alarmen en waarschuwingen etc. De
dataloggers worden opgeslagen in een binair formaat en de eventdata worden
opgeslagen in een CSV-formaat. De data kan worden gedownload via het digitale
netwerkpoort, servicepoort of de IrDA-poort. Voor het downloaden van data naar een
computer is DataCom nodig. Indien de datalogfrequentie is ingesteld op intervallen van 15
minuten, dan kan het toestel gegevens gedurende ongeveer 6 maanden opslaan.
1. Selecteer uit het hoofdmenu SENSOR SETUP en bevestig.
2. Selecteer CONFIGUREREN en bevestig.
3. Selecteer de dataloginterval (30 seconden, 1 minuut, 5 minuten, 10 minuten of 15
minuten). Bevestig.
Zie
paragraaf 7.1 op pagina
paragraaf 7.2 op pagina
31.
31.
23