3
Opstellen van de reductor
3.4
Opstellen van de reductor
Opstellen in voch-
tige ruimten of in
de buitenlucht
Reductorontluch-
ting
8
De reductor resp. motorreductor mag alleen in de aangegeven bouwvorm op een vlak-
1
ke
, trillingsdempende en torsiestijve hangbaanconstructie worden aangebouwd/ge-
monteerd. Daarbij mogen de aanbouwflenzen en de voeten van het reductorhuis niet
ten opzichte van elkaar verspannen en dient gelet te worden op toelaatbare radiale en
axiale krachten!
Voor het bevestigen van motorreductoren dienen altijd bouten in de kwaliteit 8.8 ge-
bruikt te worden.
Oliepeil- en olieaftapschroeven evenals ontluchtingsventielen moeten vrij toe-
gankelijk zijn!
Controleer bij deze gelegenheid ook de voorgeschreven, bij de bouwvorm behorende
olievulling (zie het hoofdstuk "Smeermiddelen" / "Vulhoeveelheden smeermiddel" of de
vermelding ervan op het typeplaatje). Bij het veranderen van de bouwvorm dienen
de vulhoeveelheden smeermiddel te worden aangepast.
Bij gevaar van galvanische corrosie tussen de reductor en de aangedreven machine
(contact tussen verschillende metalen zoals bijv. gietijzer/roestvast staal) dient kunststof
vulmateriaal toegepast te worden (2-3 mm dik)! Bouten moeten eveneens voorzien wor-
den van kunststof sluitringen! Behuizing bovendien aarden – aardbouten op de motor
gebruiken.
Voor het toepassen in vochtige ruimten of in de buitenlucht worden aandrijvingen in een
corrosiewerende uitvoering geleverd. Eventuele beschadigingen van de verf (bijv. bij het
ontluchtingsventiel) moeten worden hersteld.
Alle reductoren worden door SEW reeds met een overeenkomstig de bouwvorm ge-
monteerd en geactiveerd ontluchtingsventiel geleverd. Bij de Spiroplan
reductoren
•
HW30 in de bouwvormen M3, M4 en M5
•
HS40/41 in de bouwvorm M5
is geen ontluchting mogelijk.
Uitzondering:
Reductoren, die langere tijd worden opgeslagen, bestemd zijn voor draaibare opstellin-
gen of voor montage onder een hoek worden geleverd met een afdichtingschroef op de
plaats van het geplande ontluchtingsventiel. Vóór de inbedrijfstelling dient de afnemer
de bovenste afdichtingschroef te vervangen door het meegeleverde ontluchtingsventiel.
•
Bij motorreductoren voor langdurige opslag, draaibare opstellingen, of voor mon-
tage onder een hoek bevindt het meegeleverde ontluchtingsventiel zich in de aan-
sluitklemmenkast van de motor.
•
Reductoren in gesloten uitvoering worden zonder ontluchtingsventiel geleverd.
1
Maximaal toelaatbare vlakheidsafwijking voor flensbevestiging (richtwaarden volgens DIN ISO 1101): bij
→ flens 120 ... 600 mm max. fout 0,2 ... 0,5 mm
Technische handleiding – Reductoren voor elektrohangbanen HW..., HS..., HK...
®
- en wormwiel-