Vervolgens worden de paddels (1) van de hulpmotor
gecontroleerd. Behalve de gelijke afstand (A) van de
paddels t.o.v. het centrale component (2) moeten de
paddels ook absoluut parallel aan elkaar en aan het
centrale stuk staan. Om de correcte stand van de
paddels t.o.v. het centrale component te controleren,
bekijkt u de rotorkop vanaf de zijkant (zie kleine
afbeelding). De paddels bezitten aan het einde
schroefdraad en kunnen daardoor gemakkelijk verdraaid
worden voor de juiste instelling.
Afb. 7
Aanwijzing!
De twee rotorbladen moeten zichzelf later tijdens de vlucht kunnen uitrichten door de
vliegkracht. Daarom dienen de borgschroeven (3) slechts zo vast aangetrokken te worden
dat de rotorbladen nog naar beneden kunnen klappen, zodra u uw model 90° zijwaarts
kantelt.
Basisinformatie voor de besturing van modelhelikopters
Voordat u uw model in gebruik neemt, dient u eerst de beschikbare besturings-
mogelijkheden te leren kennen om veilig met het model te kunnen vliegen. De elektrische
modelhelikopter wordt met de beide stuurknuppels op de afstandsbediening gecontroleerd.
Hiertoe staan de volgende functies ter beschikking:
Pitchfunctie
Met behulp van de pitchfunctie wordt de vlieghoogte van een helikopter beïnvloed. De
besturing vindt plaats met de linker stuurknuppel (zie afbeelding 1, pos. 10). Deze kan naar
voren en naar achteren bewogen worden zonder dat deze, zoals bij de overige
besturingsfuncties, steeds weer naar de middelste stand terugspringt. Indien de stuurknuppel
geheel naar het lichaam getrokken wordt, zijn de motoren uit en staan de rotoren stil.
Indien de stuurknuppel langzaam naar voren geduwd wordt, starten beide motoren en
verhogen deze het toerental afhankelijk van de knuppelstand. Als de middenpositie van de
stuurknuppel bereikt is, hoort de helikopter te zweven. De regeling van de vlieghoogte vindt
enerzijds plaats via de toerentalwijziging van de hoofdrotor en anderzijds via de
gemeenschappelijke (collectieve) verstelling van het rotorblad. Hiervoor wordt de tuimelschijf
met behulp van de drie servomotoren neergelaten (helikopter stijgt) of opgeheven (helikopter
daalt). Zie ook afbeelding 8 A.
Staartfunctie
Aangezien de hoofdrotor van de modelhelikopter van bovenaf gezien met de wijzers van de
klok mee draait, wil de punt van de romp zich naar links en het staartstuk naar rechts draaien
vanwege het tegendraaimoment. Om dit te voorkomen beschikt de helikopter over een
staartrotor met een starre ontspanningshoek van het rotorblad. Afhankelijk van het toerental
duwt deze het staartstuk sterker of zwakker naar links om daardoor het tegendraaimoment te
compenseren. Naast de automatische toerentalregeling, die ervoor zorgt dat het staartstuk
van de modelhelikopter bij de zweefvlucht stabiel staat, bestaat voor de gewenste
richtingsturing de mogelijkheid om het toerental doelgericht te wijzigen. De besturing van de
staartfunctie vindt eveneens plaats met de linker stuurknuppel (zie afbeelding 1, pos. 10).
Indien de knuppel lichtjes naar links gestuurd wordt, draait de punt van de romp zich van
bovenaf resp. achteren gezien naar links. Indien u naar rechts stuurt, draait de punt van de
romp zich eveneens naar rechts. Zie ook afbeelding 8 B.
11