• Als messen bot worden, slijt de scherpe snede weg en worden deze
opgestuikt tot een bredere ribbe. (1)
• Door wat metaal van de snede weg te slijpen, herleidt u deze brede
ribbe tot een scherpe snede. (2)
• U dient hierbij met de slijpschijf langs de schuine snijkant te
strijken.
• Opmerking: door heel regelmatig te slijpen, hoeft u telkens slechts
een kleine pas van het metaal weg te slijpen om opnieuw een
scherpe snede te bekomen. Dat zorgt voor zeer korte slijpbeurten
en voor een steeds optimale snede. (ELIET beveelt aan om dit
minstens iedere 10 werkuren te doen)
• Vermijd langdurig slijpen op dezelfde plaats. Zo voorkomt u lokale
verkleuring van de messen, hetgeen zou wijzen op verhitting
waardoor de materiaalstructuur op die plaatsen verandert en de
hardheid afneemt.
• Het is uiterst belangrijk om bij het slijpen de bestaande snijhoek te
respecteren. (3: verkeerd geslepen mes)
• Wanneer de correcte snijhoek niet wordt aangehouden, door een
stompe hoek (4) of een onderbroken snijhoek (5) te slijpen, zullen
die messen in het hout worden afgeremd waardoor veel vermogen
verloren gaat. Een te scherpe snijdhoek (6,7) leidt tot een
verzwakte snede, waardoor de standtijd van de messen sterk wordt
ingekort.
(4)
(5)
• Slijp nooit de achterkant van een mes. Bij messen van het type
RESIST/8
zit de profilering aan de achterkant. Indien de vertanding
TM
wordt weggeslepen, verliest het mes veel snijkracht.
• De mestop wordt het zwaarst belast bij het versnipperen. Het is dus
de bedoeling deze zo weinig mogelijk te slijpen om verzwakking te
vermijden.
• Bij elke slijpbeurt wordt er telkens een weinig materiaal weggenomen
waardoor de actieve snijkant wat kleiner wordt. Bijslijpen kan tot
halverwege de breedte van de mestop. Overschrijdt u die grens bij het
slijpen, dan hypothekeert u de standtijd van de niet gebruikte snijkant.
Het is aangewezen op dat moment de messen om te keren (zie § 12.5.6
Omkeren en vernieuwen van de versnippermessen).
• Een afgeronde mestop betekent een verminderde efficiëntie bij het
versnipperen. Verder bijslijpen heeft hier geen nut. Dat is het moment om
de messen om te draaien of te vervangen.
42
(6)
(7)
12.4.5. Controle van de riemspanning
Waarschuwing
Controleer enkel de riemspanning als de motor uitgeschakeld is. De bougiekap
wordt losgekoppeld.
• Aan de binnenzijde van de afschermkap over de aandrijving is een zwarte ronde dop
aangebracht. Trek deze uit het gat. Door de opening is de V-riem duidelijk te zien.
• Als men met de duim de riem omlaag drukt (uitgeoefende kracht is ongeveer 4 kg) mag deze
zich maar over 1 cm verplaatsen. Is dit het geval dan is de spanning voldoende.
• Na controle van de riemspanning wordt de rubberdop terug in de opening geplaatst.
• Als vastgesteld wordt dat de riem te slap of te strak gespannen is dan moet deze geregeld
worden (zie § 11.5.5 Riemspanning regelen).
• Maak de bougiekabel los uit voorzorg.
• Een te weinig gespannen riem kan op de aandrijfschijven gaan glijden of tegen de
afschermingen slaan, dus de levensduur ervan is afhankelijk van voldoende spanning.
• Een nieuwe riem zal tijdens de eerste bedrijfsuren en gedurende zijn hele levensduur natuurlijk
verslappen. Het is daarom raadzaam de riemspanning na vijf uur gebruik te controleren (zie §
11.5.5, Riemspanning regelen).
43