Zo kunt u bijvoorbeeld geen werkkleurruimte selecteren; er wordt een standaardkleurruimte, meestal sRGB,
toegepast. Deze kleurruimte wordt onder andere gebruikt bij de weergave van bestanden op het scherm. De
kleurruimte wordt ook gebruikt als alternatief kleurprofiel als er geen kleurprofiel is opgegeven in een bestand,
zoals verderop wordt uitgelegd.
1.
Klik op File (Bestand) > Print (Afdrukken).
2.
Selecteer de printer en de driver in het vervolgkeuzemenu Printer van het dialoogvenster Print (Afdrukken).
Driver-instellingen kunnen worden aangepast door op de knop Properties (Eigenschappen) te klikken.
3.
Wijzig de kleurinstellingen in het eigenschappenvenster van de driver. Klik op de knop Properties
(Eigenschappen) in het dialoogvenster Print (Afdrukken) en stel de optie Color (Kleur) op het tabblad Color
(Kleur) in. Als u een V4-driver gebruikt, markeer dan het vakje Kleuren beheerd door printer en selecteer het
handigste bronprofiel. Klik op OK.
4.
Als u een V3-stuurprogramma gebruikt, klikt u op de knop Advanced (Geavanceerd) in het dialoogvenster
Print (Afdrukken) om de kleurbeheeropties in te stellen. Schakel het selectievakje Let printer determine
colors (Printer bepaalt de kleuren) in.
OPMERKING:
114
Hoofdstuk 9 Praktische afdrukvoorbeelden
Als u de pdf-driver gebruikt, kunt u deze stap overslaan.