•
Zorg dat de spanningsfluctuaties van de voeding niet groter zijn
dan 2%.
1.
Grotere fluctuaties hebben een negatief effect op de levensd-
uur van de dempingscondensator.
2.
Bij spanningsfluctuaties groter dan 4% ten opzichte van de
nominale waarde schakelt het apparaat automatisch uit.
•
Raadpleeg het "elektrisch schema" wanneer u werkt aan de ele-
ktrische installatie.
•
Voer de werkzaamheden pas uit wanneer de voeding is uitge-
schakeld.
•
Aard draden altijd. (overeenkomstig de voorschriften zoals die ter
plaatse gelden.)
•
Aard de installatie nooit op gasleidingen, afvoerpijpen, lichtrails of
telefoonaardingskabels.
•
Gasleidingen: kunnen als gevolg van een gaslek exploderen
of in brand vliegen .
•
Afvoerpijpen: aarding is niet mogelijk wanneer deze leidingen
vervaardigd zijn uit hard plastic (PVC).
•
Telefoonaardingskabels en lichtrail: gevaarlijk bij bliksem-
inslag doordat de aardingspotentiaal wordt vergroot door de
aardingskabel.
•
Dit apparaat is voorzien van een omvormer en kan daardoor ruis
veroorzaken die overlast kan veroorzaken in andere apparatuur.
De behuizing ervan kan onder stroom komen te staan als gevolg
van lekstromen, die via aarding moet worden afgevoerd.
•
Monteer altijd een aardlekschakelaar (van het type dat geschikt is
voor hogere harmonischen).
(Dit apparaat is voorzien van een omvormer. Dat betekent dat
een aardlekschakelaar moet worden gebruikt die geschikt is voor
hogere harmonischen, om te voorkomen dat de aardlekschake-
laar zelf niet meer werkt.)
•
Monteer een speciale aardlekdetector die geschikt is als besch-
erming tegen aardingsfouten in de installatie, in combinatie met
een hoofdschakelaar of zekering.
•
Dit apparaat is voorzien van een negatieffase beveiligingss-
chakeling. (Let op: wanneer deze schakeling wordt gebruikt, moet
eerst de bedrading op de juiste wijze worden aangepast.)
7-4 Voorbeelden
Voorbeeldsysteem (Zie afbeelding 16)
1.
netvoeding
2.
hoofdschakelaar
3.
aardlekschakelaar
4.
zekering
5.
BS-unit
6.
binnenunit
7.
afstandsbediening
8.
Alleen koelen
9.
Keuzemogelijkheid tussen verwarmen en koelen is aanwezig.
voedingskabel (afgeschermde kabel)
besturingsbekabeling (afgeschermde kabel)
Aansluiten op de installatie (Zie afbeelding 17)
De 4 aders van het voedingssnoer, L1, L2, L3 en aarde, moeten indi-
vidueel worden bevestigd aan de trkontlasting met het bijgeleverde
materiaal.
De aders met de groene en roodgestreepte isolatie zijn de aarde-
draden.
1.
netvoeding
2.
Bevestig het voedingssnoer samen met de aardedraad
3.
massaschroef
4.
veerring
5.
vlakke vulring
6.
massakabel
7.
holle vulring
8.
Bevestig het voedingssnoer met het bijgeleverde materiaal in de
trekontlasting.
9.
Kabeldoorvoer
10.
Aansluitblok
11.
Aardedraad
12.
Breng de isolatiehuls aan.
Elektrische verbinding tussen de hoofdunit (REYP-) en de sub-
unit (RXEP-)
Let op
Wanneer de afstand tussen de hoofdunit en de subunit groter is
dan 1000 mm kan de meegeleverde bedrading niet worden
gebruikt. De bedrading tussen de buitenunits dient te worden
aangesloten door deze te verlengen met de meegeleverde
snoer en de daaraan bevestigde connectors.
De connector moet worden aangesloten binnen de schakelunit.
(Zie afbeelding 18)
RSEYP16,18,20
1. REYP8,10 (hoofdunit)
2. RXEP8,10 (subunit)
3. voeding
4. bedrading tussen buitenunits (sterkstroom)
5. bedrading tussen buitenunits (zwakstroom)
6. isolatiemateriaal
7. gasleiding
8. snoer (sterkstroom)
9. isolatiemateriaal
10. vloeistofleiding
11. snoer (zwakstroom)
12. REYP (hoofdunit) schakelunit
13. REYP (hoofdunit) omvormerunit
14. RXEP (subunit)
15. Bevestigen aan de trekontlasting.
16. Sluit de aardedraad (groen/geel) aan op de aarding-
saansluiting.
17. Verlengsnoer (7000 mm of korter)
(Afgeschermde kabel of snoer van 0,75 mm
18. Houd de zwakstroomdraad apart van de sterkstroomka-
bel met de draadklem op de bodem van de omvormeru-
nit.
19. Zorg er steeds voor dat de sterkstroomschakeling gesc-
heiden blijft van de zwakstroomschakeling.
20. 30 mm of meer
21. Snoerklem
RSEYP24,26,28,30
1. REYP16,20 (hoofdunit)
2. RXEP8,10 (subunit)
3. voeding
4. bedrading tussen buitenunits (sterkstroom)
5. bedrading tussen buitenunits (zwakstroom)
6. isolatiemateriaal
7. gasleiding
8. snoer (sterkstroom)
9. isolatiemateriaal
10. vloeistofleiding
11. snoer (zwakstroom)
12. REYP (hoofdunit) schakelunit
13. Schakelunit RXEP (subunit)
14. Sluit de aardedraad (groen/geel) aan op de aarding-
saansluiting.
Verlengsnoer (7000 mm of korter)
(Afgeschermde kabel of snoer van 0,75 mm
Zorg er steeds voor dat de sterkstroomschakeling gesc-
heiden blijft van de zwakstroomschakeling.
15. Bevestigen aan de trekontlasting
16. Snoerklem
17. 30 mm of meer
Voedingaansluiting: besturingskabel en keuzeschakelaar koelen
/ verwarmen
(Zie afbeelding 19)
1. Schakelunit (hoofdunit)
2. Bevestig in de trekontlasting met het bijgeleverde mate-
riaal
3. Aansluitsnoer (tussen hoofd en subunits)
2
)
2
)
10