6-4 Lektest en vacuümdrogen
Alle apparaten worden in de fabriek getest op lekkage.
Draai alle kleppen goed dicht voordat u een lektest uitvoert of het
systeem met vacuüm droog maakt.
Lektest en vacuümdrogen
•
Lektest: gebruik uitsluitend stikstof voor het afpersen van het
systeem.
Pers de vloeistof- en dampleidingen af op 3,2 MPa. (voer de druk
niet verder op dan 3,2 MPa.) Als de druk binnen 24 uur niet teru-
gloopt is het systeem lekvrij. Onderzoek, wanneer de druk in het
systeem wel terugloopt, waar het lek zit.
•
Vacuümdrogen: gebruik een vacuümpomp die een onderdruk van
–100,7 kPa (5 Torr, –755 mm Hg).
1 Pomp minimaal 2 uur alle gassen en vloeistoffen uit het
systeem met een vacuümpomp en verlaag de druk in het
systeem tot –100,7 kPa (vacuümdroging). Houdt het systeem
gedurende minimaal 1 uur in deze toestand en controleer ver-
volgens of het vacuüm in het systeem lager wordt. Als dat het
geval is, is er ofwel nog vocht in het systeem aanwezig of het
systeem is lek.
2 Ga als volgt te werk als het mogelijk is dat er nog vocht in het
systeem aanwezig is (bijvoorbeeld wanneer het systeem in de
regen is geïnstalleerd of wanneer het systeem langere tijd aan
regen is blootgesteld).
Pomp minimaal 2 uur alle gassen en vloeistoffen uit het
systeem met een vacuümpomp en pers vervolgens het
systeem met stikstof af op 0,05 MPa. Pomp vervolgens het
systeem weer leeg met de vacuümpomp en verlaag de druk in
het systeem weer tot –100,7 kPa (vacuümdroging) gedurende
1 uur. Herhaal deze procedure als de druk niet binnen twee
uur kan worden verlaagd tot –100,7 kPa.
Controleer vervolgens, nadat het systeem gedurende 1 uur
vacuüm is geweest, dat de onderdruk niet oploopt.
RSEYP16,18,20
〈〈 〈〈 〈〈 〈〈Bij het controleren of het systeem luchtdicht is〉〉 〉〉 〉〉 〉〉
(Zie afbeelding 14-1)
1. REYP (Hoofdunit)
2. RXEP (subunit)
3. Afsluiter aan gasaanvoerzijde
4. Afsluiter aan gasretourzijde
5. Afsluiter aan vloeistofzijde
6. Vloeistofzijde
7. Gaszijde
8. Aansluitklep (Onderhoudsluik)
9. BS-unit
10. Binnenunit
11. Drukregelaar
12. Vultrechter
13. Stikstof
〈〈 〈〈 〈〈 〈〈Bij vacuümdrogen〉〉 〉〉 〉〉 〉〉
(Zie afbeelding 14-2)
1-8. Gelijk aanafbeelding 14-1
11. Vultrechter
12. Vacuümpomp
RSEYP24,28,30
〈〈 〈〈 〈〈 〈〈Bij het controleren of het systeem luchtdicht is〉〉 〉〉 〉〉 〉〉
(Zie afbeelding 14-3)
1-11. Gelijk aanafbeelding 14-1
〈〈 〈〈 〈〈 〈〈Bij vacuümdrogen〉〉 〉〉 〉〉 〉〉
(Zie afbeelding 14-4)
1-10. Gelijk aanafbeelding 14-2
6-5 Leidingisolatie
Nadat de lektest en het vacuümdrogen met succes is uitgevoerd,
moeten de leidingen worden geïsoleerd. Let daarbij op de volgende
punten:
•
Zorg ervoor dat alle aansluitingen en vertakkingen volledig geï-
soleerd worden.
•
Breng een thermische isolatie aan om de dampaansluiting en de
vertakking(en) van de koelmiddelleiding. Doe dat (afhankelijk van
de bedrijfsomstandigheden, bijvoorbeeld wanneer gekoeld moet
7
worden bij een buitentemperatuur van 15 °C) ook bij de aansluit-
ing van de vloeistofleiding om dauwvorming te voorkomen.
•
Gebruik voor de thermische isolatie polyethyleen schuim dat
bestand is tegen temperaturen van 70 °C voor de vloeistofleiding
en polyethyleen schuim dat bestand is tegen temperaturen tot
120 °C voor de dampleidingen.
Let op
Isoleer de leidingen omdat deze tot brandwonden kunnen
leiden.
6-6 Koelmiddel bijvullen
Let op
Het is niet mogelijk om koelmiddel bij te vullen voordat de bek-
abeling buiten het apparaat is aangesloten.
Koelmiddel mag pas worden gevuld wanneer de lektest en
vacuümdrogen met succes is uitgevoerd. (zie de paragraaf
"Lektest en vacuümdrogen".)
Let er bij het vullen op dat het systeem niet verder gevuld dan de
maximaal toegestane hoeveelheid, omdat anders het gevaar
van vloeistofslag bestaat.
Wanneer het systeem wordt gevuld met een ongeschikt middel,
kan explosiegevaar ontstaan dat kan leiden tot ongevallen. Con-
troleer daarom altijd of het juiste koelmiddel (R407C) wordt
gebruikt, wanneer het systeem wordt gevuld.
Open de vaten met koelmiddel altijd langzaam.
Gebruik tijdens het vullen van het systeem altijd beschermende
handschoenen en oogbescherming.
•
Deze buitenunit is in de fabriek gevuld met koelmiddel. Sommige
systemen moeten, afhankelijk van de leidingdiameters en –
lengte, soms nog worden bijgevuld metkoelmiddel.
•
Vul het koelmiddel altijd in vloeibare vorm bij. Wanneer het koelm-
iddel in gasvormige toestand wordt aangevuld, verandert de
samenstelling ervan, waardoor het systeem niet goed meer zal
werken.
•
Controleer voor het vullen of de tank is voorzien van een sifon of
niet.
Een tank, voorzien van een sifon, vullen.
Houdt de tank tijdens het vullen rechtop.
Binnen in de tank is een sifon
gemonteerd, waardoor u de tank
niet hoeft om te keren.
Andere manieren om de tank te vullen
Vullen terwijl de tank omgekeerd is.
•
Bepaal het gewicht van de hoeveelheid koelmiddel die moet
worden bijgevuld aan de hand van de informatie in de paragraaf
"Bij te vullen hoeveelheid koelmiddel" in het hoofdstuk "Aanslu-
itvoorbeeld". Noteer deze hoeveelheid en de datum op het appa-
raat.
•
Vul het koelmiddel in vloeibare toestand pas bij nadat het vacu-
ümdrogen met succes is uitgevoerd via de vloeistofafsluiter. Let
daarbij op de volgende punten:
1.
Controleer of de afsluiters aan de gasaanvoer-, gasretour- en
vloeistofzijde gesloten zijn.
2.
Schakel de compressor uit en voeg de afgemeten hoeveelheid
koelmiddel toe.
•
Ga als volgt te werk wanneer de buitenunit niet werkt en het niet
mogelijk is om de gehele hoeveelheid koelmiddel bij te vullen:
•
Gebruik alleen installatiegereedschappen die uitsluitend bedoeld
zijn voor werk met R407C; d.w.z. dat geschikt is voor de werkdruk
en geen ongerechtigheden of met andere koelmiddelen in aan-
raking is geweest.
Opmerking
•
Procedure voor het bijvullen van koelmiddel (Sluit de koelmiddel-
vulslang aan op de manier zoals is weergegeven in onderstaande
afbeelding.)
1 Nadat het koelmiddel is bijgevuld terwijl de buitenunit is uitge-
schakeld (vul de tank uitsluitend terwijl het apparaat is uitge-