lijke stroommeter). Leid deze van het gebouw door de
wanddoorvoer naar het product.
5.
Sluit de 5-polige netaansluitleiding in de schakelkast op
de aansluiting X200 aan.
6.
Verwijder de 2-polige brug aan de aansluiting X210.
7.
Sluit de 3-polige netaansluitleiding op de aansluiting
X211 aan.
8.
Bevestig de netaansluitleidingen met de snoerontlas-
tingsklemmen.
7.10
eBUS-leiding aansluiten
1.
Gebruik een 2-polige eBUS-leiding met een aderdoor-
snede van minimaal 0,75 mm². Leid deze van het ge-
bouw door de wanddoorvoer naar het product.
6
S20
5
4
X206
S21
3
2
BUS
1
2.
Sluit de eBUS-leiding op de aansluiting X206, BUS
aan.
3.
Bevestig de eBUS-leiding met de snoerontlastings-
klem.
7.11
Maximaalthermostaat aansluiten
1.
Gebruik een 2-polige leiding met een aderdoorsnede
van minimaal 0,75 mm². Leid deze van het gebouw
door de wanddoorvoer naar het product.
6
S20
5
4
X206
S21
3
2
BUS
1
2.
Verwijder de brug aan de aansluiting X206, S20. Sluit
de leiding hier aan.
3.
Bevestig de leiding met de snoerontlastingsklem.
7.12
Toebehoren aansluiten
▶
Neem het aansluitschema in de bijlage in acht.
7.13
Afdekking van de elektrische aansluitingen
monteren
1.
Let erop dat de afdekking een veiligheidsrelevante af-
dichting bevat, die bij een lekkage in het koudemiddel-
circuit optimaal moet werken.
2.
Bevestig de afdekking door het neerlaten in de ver-
grendeling aan de onderste rand.
3.
Bevestig de afdekking met twee schroeven aan de
bovenste rand.
168
8
Ingebruikname
8.1
▶
Controleer of alle hydraulische aansluitingen correct zijn
uitgevoerd.
▶
Controleer of alle elektrische aansluitingen correct zijn
uitgevoerd.
▶
Controleer afhankelijk van de aansluitmethode of een of
twee scheidingsschakelaars geïnstalleerd zijn.
▶
Controleer, indien voor de installatieplaats voorgeschre-
ven, of een aardlekschakelaar is geïnstalleerd.
▶
Lees de gebruiksaanwijzing.
▶
Zorg ervoor dat na de opstelling tot het inschakelen van
het product minstens 30 minuten zijn verstreken.
▶
Waarborg, dat de afdekking van de elektrische aansluitin-
gen is gemonteerd.
8.2
▶
Schakel in het gebouw alle scheidingsschakelaars in die
-
eBUS
+
met het product zijn verbonden.
8.3
▶
Voor u de installatie vult of bijvult, dient u de kwaliteit van
het verwarmingswater te controleren.
Kwaliteit van het cv-water controleren
▶
Neem een beetje water uit het CV-circuit.
▶
Controleer visueel het cv-water.
▶
Als u sedimenterende stoffen vaststelt, dan moet u de
installatie spuien.
▶
Controleer met een magneetstaaf of er magnetiet (ijzer-
oxide) voorhanden is.
▶
Als u magnetiet vaststelt, reinig de installatie dan en
neem de nodige maatregelen voor de corrosiebescher-
ming. Of monteer een magnetietafscheider.
▶
Controleer de pH-waarde van het afgetapte water bij
25 °C.
▶
Bij waarden onder 8,2 of boven 10,0 reinigt u de installa-
tie en conditioneert u het verwarmingswater.
▶
Zorg ervoor dat er geen zuurstof in het verwarmingswater
kan dringen.
Vul- en bijvulwater controleren
▶
Meet de hardheid van het vul- en bijvulwater voor u de
installatie vult.
Vul- en bijvulwater conditioneren
▶
Neem voor de conditionering van het vul- en suppletie-
water de geldende nationale voorschriften en technische
regels in acht.
Voor zover nationale voorschriften en technische regelingen
geen hogere eisen stellen, geldt het volgende:
U moet het CV-water conditioneren,
Vóór het inschakelen controleren
Product inschakelen
Verwarmingswater/vul- en bijvulwater
controleren en conditioneren
Opgelet!
Kans op materiële schade door minder-
waardige verwarmingswater
▶
Zorg voor verwarmingswater van vol-
doende kwaliteit.
Installatie- en onderhoudshandleiding 0020326636_00