STARTEN
Atvorens
de
motor
te
starten controleer
eerst:
1.
Oliepeil
in
het
motorcarter
met
behulp
van
de
oliepeilstok.
Het
oliepeil moet
altijd
worden
gecontroleerd, wanneer
de
motor
stilstaat.
Het niveau moet
altijd
tussen
de
beide
merkstrepen
op de
peilstok liggen
en
mag
nooit
benedbn
de onderste streep
dalen'.
BU
het rijden in
geaccidenteerd
terrein
dient
bU
controle
van het
oliepeil
te
worden
gezorgd,
dat
dit
zich
steeds
bU
de
maximum merkstreep bevindt.
Voor de controle
moet
de
peilstok
worden afgeveegd om vergissing
te
voorkomen.
Voor het
geval
olie
moet worden
bijgevuld, geven
wij de
volgende
raad:
Gebruik, indien
het ook
maar enigszins mogelijk
is, altijd olie van
hetzelfde
merk
en
soort!
De
meeste
olién
bevatten tegenwoordig scheikundige stoffen
ter
verbetering
van de
smeereigenschappen.
Mengsels van verschillende oliesoorten
en
oliemerken geven gewoonlijk
niet
die
resultaten,
welke
verkregen kunnen worden
door het
constante
gebruik
van één
goede
kwaliteit olie. Kies
daarom
van het begin af een
motorolie
van
een gerenommeerd
merk,
welke
voldoet
aan de door
ons
gegeven specificaties.
2.
Waterhoeveelheid
in
het
koelsysteem.
Als
het
niveau
van
het water
tot
aan de vuldop staat behoeft
dit
nog niet
te
beduiden,
dat
het
koelsysteem
geheel
is
gevuld.
Verplaats eerst
de
onderste
hendel
van de
venararming
naar links
en
laat dan
de
motor draaien
en
kijk
daarna
weer
of
het waterniveau
is
gedaald.
Zo ja,
vul
dan
water
bU.
Dit
dalen
van het
waterniveau
wordt
veroorzaakt
door
luchtbellen,
welke
nog
in
het
koelsysteem waren
achtergebleven.
3.
Brandstofvoorraad
met
behulp
van
de
brandstofuoorraadmeter
op
het
instrumentenbord.
Na een
lange periode
van
stilstand kan
het
nodig
zijn
het
brandstofsysteem
te
ontluchten
(zie
bladzijde
27).
19111-2
Afb.
14
Olievuldop
14
Afb.
13
Oliepeilstok