Besturingseenheid
8.4
Vacuümtest
De vacuümtest moet zorgvuldig worden uitgevoerd, omdat
anders de werking van het apparaat niet kan worden
gecontroleerd.
1
Sluit de kogelklep (2) met vuilvanger (3). De tweede
kogelklep (1) blijft open.
2
Activeer de handbedieningsmodus van de
besturingseenheid en bouw een vacuüm op.
•
Druk op de knop "Manual" op het bedieningspaneel van
de besturingseenheid.
•
Selecteer m.b.v. de wisselknop "Terug" op het
bedieningspaneel de systeemontgassing "SE".
–
Na een vertragingsinterval van 50 seconden begint
de pomp te draaien.
3
Zodra de pomp 10 seconden draait de systeemontgassing
"SE" uitschakelen door op de wisselknop "Terug" te drukken.
•
Noteer de onderdruk die op de vacuümmeter wordt
weergegeven.
4
Observeer de vacuümmeter "PI" (1) gedurende ca.
10 minuten. De druk mag niet schommelen. Als de druk
stijgt, dient u het apparaat op dichtheid te controleren.
•
Alle schroefkoppelingen op de vacuüm-sproeibuis "VT"
op dichtheid controleren.
•
Controleer de ontluchtingsschroef van pomp "PU" op
dichtheid.
•
Controleer de ontgassingsklep "DV" van de vacuüm-
sproeibuis "VT" op dichtheid.
5
Als de vacuümtest succesvol afgerond is kunt u de kogelklep
met de vuilvanger openen.
6
Als op het display van de besturingseenheid de foutmelding
"Watertekort" verschijnt, dient u deze foutmelding met de
knop "Quit" te bevestigen.
De vacuümtest is afgesloten.
Opmerking!
•
De te bereiken onderdruk komt overeen met de verzadigingsdruk bij de aanwezige watertemperatuur.
–
Bij 10 °C kan een onderdruk van ca. -1 bar worden bereikt.
Opmerking!
•
Herhaal de stappen 2 t/m 4 zolang, tot geen verdere drukstijging te observeren is.
36 — Nederlands
Vacuüm – sproei-ontgassing — 06.07.2016 – Rev. B