4.4
Functie
Het apparaat is geschikt voor het ontgassen van water uit de installatie en voor het ontgassen van bijvulwater. Het onttrekt het water tot
90 % van de opgeloste gassen. De ontgassing vindt plaats in tijdsgestuurde cycli. Een cyclus bestaat uit de volgende fasen:
•
Vacuüm trekken
–
De toevoer "DC" van gasrijk water uit de installatie naar de vacuüm-sproeibuis "VT" wordt gesloten. De pomp "PU" trekt een
vacuüm in de sproeibuis tot de verzadigingsdruk van het water bereikt is. Als het water koud is wordt een onderdruk van -
1 bar weergegeven op de vacuümmeter "PI".
•
Injectie
–
De toevoer "DC" van gasrijk water uit de installatie naar de vacuüm-sproeibuis "VT" wordt geopend. Afhankelijk van de
specificatie wordt een deelstroom van het gasrijke installatiewater en van het bijvulwater via de leidingen "DC" of "WC" fijn
verstoven in de vacuüm-sproeibuis "VT". Het grote oppervlak van het verstoven water en het verschil in gasverzadiging in
verhouding tot het vacuüm leiden tot ontgassing van het water. Het ontgaste water wordt d.m.v. de pomp "PU" weer
teruggepompt vanuit de vacuüm-sproeibuis naar de installatie. Hier is het weer in staat om gassen op te lossen.
•
Uitschuiven
–
De pomp "PU" wordt uitgeschakeld. Er wordt doorgegaan met inspuiten en ontgassen van water in de vacuüm-sproeibuis "VT".
Het waterpeil in de vacuüm-sproeibuis stijgt. De uit het water afgescheiden gassen worden verwijderd via de ontgassingsklep
"DV".
•
Rusttijd
–
Als het gas verwijderd is, blijft het apparaat gedurende een bepaalde periode in rust tot de volgende cyclus wordt gestart.
Vacuüm – sproei-ontgassing — 06.07.2016 – Rev. B
Beschrijving van het toestel
Nederlands — 11