● Kies onder "P-DRIVE DATA/A" de door u gewenste applicatie en onder "P-OPERATION/
● Wanneer u de parameters verder wilt wijzigen, kunnen deze wijzigingen op deze plaats
Netspanning controleren
1. Stel eventueel de stuur-/ventilatietransformator correct in.
2. Verdere informatie vindt u in het hoofdstuk Netaansluiting (Pagina 60).
Motorgegevens aanpassen
Voer onder "P-MOTOR DATA/" met de parameter "Motor type" als eerste de regelvariant van
de omvormer, resp. het motortype in.
U heeft de volgende instelmogelijkheden:
● "async_SVC": Asynchrone motor met vectorregeling (zonder snelheidsmeter)
● "asyn_FOC": Asynchron Field Oriented Control, veldgeoriënteerde regeling (met
Montage- en bedieningshandleiding typereeks I06/07
Montage- en bedieningshandboek, 07/2010, 4BS0643-002
Opr." de gewenste bediening.
– Maak hiervoor gebruik van het bijbehorende aansluitschema in de bijlage. De applicatie
"Standaard" is in de fabriek ingesteld.
– Verdere informatie vindt u in het hoofdstuk Applicatie "Standaard" (Pagina 115).
worden gemaakt.
– In dit geval verandert de parameter "P-DRIVE DATA/A=standard" naar "P-DRIVE DATA/
A=specific".
LET OP
Verlies van alle ingestelde waarden
Wanneer u verdere applicaties kiest voordat de gewijzigde parameters zijn
opgeslagen, gaan de ingestelde waarden verloren. Sla de gewijzigde parameters op
voordat u andere applicaties kiest.
– Bij gebruik van normale draaistroommotoren zonder speciale applicatie voor
omvormerbedrijf.
– Neem de gegevens op het typeplaatje over voor de parametrisering van de motor op
de omvormer.
snelheidsmeter)
– Maak voor deze functie direct op de motoras gebruik van een tachogenerator die aan
de gestelde eisen voldoet. Gedetailleerde informatie vindt u in het hoofdstuk Sub-D
aansluitingen en DIL-schakelaars (Pagina 98).
– De belastende machine en de vereiste dynamiek bepalen het maximaal vereiste aantal
impulsen per omwenteling die de snelheidsmeter moet krijgen.
– Maak ten minste gebruik van 1.024 impulsen/360°. Wanneer u de dynamiek verhoogt,
moet ook het aantal impulsen worden verhoogd, bv. naar 2.048 of 4.096. Maak voor
vliegwielen met een kleinere massa gebruik van een snelheidsmeter met een groter
aantal impulsen.
7.3 Controle onbelast met netspanning (niet gekoppeld)
Inbedrijfstelling
69