Aansluitklemmen
10.2 Applicatie "Standaard"
10.2.9
Analoge ingangen
● Analoge ingang een, klem ‑X2:50,51,52:
● Analoge ingang twee, klemmen ‑X2:53 en ‑X2:54:
10.2.10
Analoge uitgangen
● Potentiaalvrije klem ‑X2:62,63:
● Potentiaalvrije klem ‑X2:60,61:
● Klem ‑X2:64,67
10.2.11
Ingang "Veilige stop" / ingangen PTC-weerstanden" op de periferie-printplaat
Nadere informatie
Gedetailleerde informatie vind u in het hoofdstuk Periferie-printplaten 1 tot 4 (Pagina 29).
120
– Op deze klemmen wordt de doelwaarde van het toerental aangelegd dat in bedrijf op
"Remote" van kracht is.
– Klem 50 kan als stroomingang of klem 52 als spanningsingang worden gebruikt Klem
51 is de massa-aansluiting.
– Het ingangsbereik van 0 mA tot 20 mA resp. van 0 V tot 10 V is proportioneel met de
uitgangsfrequentie van 0 Hz tot 50 Hz.
– Gelijkwaardige, extra analoge ingang.
– Hier staat een uitgangssignaal op van 4 mA tot 20 mA. Dit komt overeen met en
motorstroom van nul tot een apparaatafhankelijke waarde.
– Op deze uitgang is een toerentalsignaal beschikbaar. Standaard ingesteld is een
waarde van 4 mA tot 20 mA. Dit komt overeen met een motortoerental van 0 tot 1.500
RPM.
– Bij de optie "Periferie-printplaat 1 ... 4" staat op deze klemmen het draaimoment en het
vermogen ter beschikking. Standaard ingesteld is een waarde van 4 mA tot 20 mA. De
bijbehorende tegenwaarde is afhankelijk van het vermogen en kan via de software "IMS"
worden uitgelezen.
Montage- en bedieningshandleiding typereeks I06/07
Montage- en bedieningshandboek, 07/2010, 4BS0643-002