Inbedrijfstelling
7.1
Algemene opmerkingen met betrekking tot de inbedrijfstelling
Voer de inbedrijfstelling uit aan de hand van de onderstaande instructies.
Voor het bedienen van de omvormer leest u hoofdstuk Algemene informatie over de
bediening (Pagina 77)
Maak bij de inbedrijfstelling gebruik van een handleiding voor de inbedrijfstelling van een
standaard omvormertoepassing. De informatie voor speciale toepassingen vind u in de
bijbehorende hoofdstukken. Neem indien nodig contact op met een servicepartner van de
fabrikant.
Maak indien nodig gebruik van de geboden service voor de inbedrijfstelling. Neem voor een
offerte voor de inbedrijfstelling contact op met een van de servicepartners.
7.2
Controleren zonder netspanning en zonder motor
Controleren van de aansluitingen
1. Controleer alle aansluitingen op de omvormer.
2. Controleer bij de vermogensaansluitingen en de interne kabelaansluitingen of deze zijn
Controleren van de aangelegde spanningen
1. Controleer welke spanningen op de stuuraansluitingen –A1‑X2 staan.
2. Vergelijk de netspanning die u gaat aansluiten met het typeplaatje van de omvormer.
Montage- en bedieningshandleiding typereeks I06/07
Montage- en bedieningshandboek, 07/2010, 4BS0643-002
– Controleer of alle aansluitingen overeenkomen met de documentatie.
– Controleer of alle stuurkabels goed zijn aangesloten.
aangetrokken met het voorgeschreven moment.
– De momenten vind u in de tabel in het hoofdstuk Motorkabels aansluiten (Pagina 64).
– Alleen op de groene aansluitingen boven resp. aan aansluiting 37 mag een spanning
van 32 V tot 250 V staan.
– Op alle andere aansluitingen mag een maximale spanning van 32 V staan.
7
67