4.1 Installatie-instructies
K Bij de keuze van het kabelmateriaal, bij de
installatie en bij de elektrische aansluiting
van het instrument moeten de
voorschriften uit de VDE 0100
"Bestimmungen über das Errichten von
Starkstromanlagen mit Nennspannungen
unter 1000 V" resp. de geldende nationale
voorschriften worden aangehouden.
K De elektrische aansluiting mag alleen
door geschoold personeel worden
uitgevoerd.
K Het instrument moet 2-polig van het net
worden gescheiden wanneer bij
werkzaamheden onderdelen die onder
spanning staan kunnen worden
aangeraakt.
K Een stroombegrenzingsweerstand
onderbreekt bij een kortsluiting het
voedingscircuit. Een extra externe
zekering van de voedingsspanning mag
geen hogere waarde hebben dan 1 A
(traag). Om in geval van een kortsluiting in
het belastingscircuit vastlassen van het
uitgangsrelais te voorkomen moet deze
zijn beveiligd op de maximale
begrenzingsstroom.
K De elektromagnetische compatibiliteit
voldoet aan de normen en voorschriften
zoals genoemd in de technische
specificaties.
v
Hoofdstuk 14.1
K De ingangs-, uitgangs- en
voedingskabels moeten ruimtelijk
gescheiden en niet parallel t.o.v. elkaar
worden gelegd.
K Sensor- en interfacekabels getwist en
afgeschermd uitvoeren. Niet in de buurt
van stroomtoevoerende onderdelen of
kabels leggen. Afscherming eenzijdig op
het instrument aan de klem TE aarden.
4 Elektrische aansluiting
15
K Instrument op de klem TE met randaarde
aarden. Deze kabel moet tenminste
dezelfde diameter hebben als de
voedingskabels. Aardkabels stervormig
naar een gemeenschappelijk aardpunt
leiden die met de aarde van de
voedingsspanning is verbonden.
Aardkabels niet doorlussen, d.w.z. niet
van het ene naar het andere instrument
leggen.
K Op de netspanningsklemmen van het
instrument geen andere verbruikers
aansluiten.
K Het instrument is niet geschikt voor
installatie in een explosiegevaarlijke
omgeving.
K Naast een onjuiste installatie kunnen ook
verkeerd ingestelde waarden op de
regelaar (ingestelde waarde, instellingen
parameter- en configuratieniveau,
wijzigingen intern in het instrument) het
navolgende proces v.w.b. het
functioneren nadelig beïnvloeden of
beschadigingen veroorzaken. Daarom
moet er altijd een van de regelaar
onafhankelijke veiligheidsinrichting
aanwezig zijn zoals bijv.
overdrukventielen of
temperatuurbegrenzers/-bewakers die
alleen door geautoriseerd personeel
kunnen worden ingesteld. Houd in
verband hiermee de geldende
veiligheidsvoorschriften aan. Omdat met
een zelfoptimalisatie niet alle denkbare
regelkringen kunnen worden beheerst is
theoretisch een instabiele parametrering
mogelijk. De bereikte gemeten waarde
moet daarom worden gecontroleerd op
zijn stabiliteit.
K De meetingangen van de regelaar mogen
t.o.v. TE een maximale spanning van 30 V
AC of 50 V DC hebben.