9 Meting
9.3 De meting starten
In de bovenste regel wordt tussen haakjes de optimale sensorafstand aangegeven (in dit
geval: 50.0 mm), daarachter de ingetoetste sensorafstand (in dit geval: 54.0 mm). De
laatste waarde van de twee moet de daadwerkelijk ingestelde sensorafstand zijn.
• Druk op ENTER om de sensorafstand te optimaliseren.
De optimale sensorafstand wordt berekend op basis van de gemeten geluidssnelheid. Hij
is dus een betere benadering dan de eerste voorgestelde waarde, die berekend is op basis
van het geluidssnelheidsbereik dat in de programmavertakking Parameter is ingetoetst.
Als het verschil tussen de optimale en de ingetoetste sensorafstand kleiner is dan in Tab. 9.4
is aangegeven, dan is de meting consistent en zijn de meetwaarden geldig. De meting kan
worden voortgezet.
• Als het verschil groter is, stelt u de sensorafstand in op de aangegeven optimale waarde.
• Controleer vervolgens de signaalkwaliteit en het balkendiagram van de signaalamplitude.
• Druk op ENTER.
Tab. 9.4:
Richtwaarden voor de signaaloptimalisatie
sensorfrequentie
(3e teken van het
technische type)
F
G
H
K
M
P
Q
S
Opmerking!
Als tijdens de meting de sensorafstand verandert wordt, moet de consistentiecon-
trole opnieuw opgestart worden.
Herhaal de stappen voor alle kanalen, waarop gemeten wordt.
122
verschil tussen de optimale en de intoetste sensorafstand
[mm]
shear wave sensor
-
20
-
15
10
8
6
3
Lamb wave sensoren
-60...+120
-45...+90
-30...+60
-20...+40
-10...+20
-5...+10
-3...+5
-
2020-05-29, UMFLUXUS_G60xV5-3NL
FLUXUS G60x