FieldPilot [met een SCM]
1. Druk aan de zijkant op het tabblad CONFIGURATIE
AutoSteer
2. Druk op
.
3. Selecteer of stuurhulp/automatisch sturen is in- of uitgeschakeld.
4. Wanneer het is ingeschakeld, kiest u uit:
►Klepconfiguratie – gebruikt voor het configureren van kleptype,
klepfrequentie, minimum belastingscyclus links/rechts en
maximum belastingscyclus links/rechts
►Stuurinstellingen – gebruikt om grove stuurafstelling, fijne
stuurafstelling, koersvastheid en vooruitkijken in te voeren
►Kleptest – gebruikt om te controleren of de besturing op de
juiste manier wordt aangestuurd
►Klepdiagnostiek – gebruikt voor het testen van de kleppen,
om te controleren of ze op de juiste manier zijn aangesloten
►Opties: Stuurwielsensor – gebruikt om te kiezen of de
stuurontgrendelingssensor magnetisch werkt of op een
druksensor is gebaseerd
►Stuurhoeksensor – gebruikt voor het vaststellen en kalibreren
van de stuurhoeksensor (SAS) als de primaire feedbacksensor
voor automatische besturing
5. Druk aan de zijkant op de pijl TERUG
CONFIGURATIE
om terug te keren naar het hoofdmenu van
het configuratiescherm.
Afbeelding 4-25: AutoSteer
®
Pro 570GS • MATRIX
MATRIX
FieldPilot Pro/UniPilot Pro [met een SCM Pro]
.
1. Druk aan de zijkant op het tabblad CONFIGURATIE
2. Druk op
3. Kies uit:
of het tabblad
AutoSteer
.
►Voertuigen beheren – hiermee kan de gebruiker
voertuigprofielen selecteren, creëren, bewerken, kopiëren, of
verwijderen, en ook
• Een voertuig- en sensorkalibratie uitvoeren voor het huidige
voertuig.
• Alleen een hellingkalibratie uitvoeren. Deze optie is pas
beschikbaar nadat het actieve voertuig de eerste kalibratie
heeft voltooid.
• Aanpassingen maken aan de besturingsrespons,
lijnverwerving, richtingagressiviteit, achteruitrijrespons en
motoragressiviteit (voor UniPilot Pro).
OPMERKING: Bij het aanmaken van een nieuw
voertuigprofiel of het bewerken een bestaand voertuigprofiel,
moet handmatig uitschakelen eerst worden ingesteld voordat
u de automatische kalibratie uitvoert.
◄Nieuw – creëert een nieuw voertuigprofiel.
◄Laden – activeert het gemarkeerde voertuigprofiel.
◄ Bewerken – hiermee kan de gebruiker de parameters
van het actieve voertuigprofiel wijzigen waaronder
wielbasis, rechte compensatierichting/-afstand van
antenne, zijdelingse compensatierichting/-afstand van
antenne, antennehoogte, rechte compensatierichting/-
afstand van SCM Pro, zijdelingse compensatierichting/-
afstand van SCM Pro, hoogte van SCM Pro en richting van
SCM Pro en besturingstype
◄Kopiëren – kopieert het actieve voertuigprofiel
◄ Automatische kalibratie – begeleidt de gebruiker
door het kalibratieproces voor het actieve voertuig.
De kalibratiestappen leren het FieldPilot Pro-systeem of
UniPilot Pro-systeem de kenmerken van het voertuig en
de stappen zijn essentieel voor het bereiken van optimale
controleprestaties.
◄ Aanpassen – nadat het voertuig is gekalibreerd, zal het
bij de meeste normale veldbewerkingen goed presteren.
Maar in sommige situaties kan het nodig zijn de
besturingsprestaties aan te passen om rekening te houden
met veldomstandigheden, werktuigselectie, rijsnelheid,
enz. Via het scherm Voertuig aanpassen kan de gebruiker
de besturingsprestaties van het voertuig beter afstemmen
op deze gewijzigde omstandigheden.
– Handmatig uitschakelen – de limiet aanpassen
waarbij FieldPilot Pro of UniPilot Pro wordt uitgeschakeld
wanneer het stuurwiel handmatig wordt gedraaid.
◄ Verwijderen – geeft de gebruiker de optie een
voertuigprofiel dat niet langer nodig is te verwijderen.
Het actieve voertuigprofiel kan niet worden verwijderd.
®
Pro 840GS
.
23
98-05273-NL R9