®
Pro 570GS • MATRIX
MATRIX
CONFIGURATIE
Configuratie wordt gebruikt om de systeemonderdelen zoals werktuigen, gidsen, besturing, monitoren en sensoren te configureren.
OPMERKING: Beschikbaarheid van functies is afhankelijk van de apparaten die beschikbaar en ontgrendeld zijn op het Matrix Pro GS-systeem.
1. Druk op het onderste tabblad van SYSTEEMCONFIGURATIE
2. Druk aan de zijkant op het tabblad CONFIGURATIE
3. Kies uit:
►Werktuig – gebruikt voor het instellen (naar gelang van het
geval) van machinetype, GNSS-antennehoogte, werktuigtype,
symmetrische werktuiglay-out, sectie-outputmodules,
aantal werktuigsecties, bewerkings-/werkbreedte, monitor
druppelafmeting, mondstukselectie, mondstukafstand,
BoomPilot-startmodus, achteruitrichtingmodule
● In de rechte modus – rechte/zijdelingse compensatierichting/-
afstand van het werktuig, overlappingspercentage, tijd voor
vertraging werktuig aan/uit
● In de gespreide modus:
TeeJet – afstand van antenne naar disks, zijdelingse
compensatierichting/-afstand van het werktuig,
overlappingspercentage, tijd voor vertraging werktuig aan/uit,
compensatie spuitafstanden, sectielengtes OEM – afstand
van antenne naar disks, zijdelingse compensatierichting/-
afstand van het werktuig, start-/stopafstand,
sectiecompensatie start-/stopafstanden
● In gespreide modus – rechte/zijdelingse compensatierichting/
afstand voor sectie 1, overlappingspercentage, tijd voor
vertraging werktuig aan/uit, sectiecompensatie
►Inventarisatie en navigatie – gebruikt om de inventarisatielocatie,
navigatiebreedte en spoorfout, die op de lichtbalk worden
getoond, te configureren
►Configuratie van GNSS-ontvanger – gebruikt om GNSS-type,
-poort, transmissiesnelheid en PRN in te stellen, en voor het
bekijken van GNSS-statusgegevens
Afbeelding 4-2: Configuratie-opties
12
www.teejet.com
®
Pro 840GS
.
.
►Video – gebruikt voor het inschakelen/uitschakelen van de
automatische activering van de achteruitrijcamera en het
configureren van de camera-instellingen
►Sensoren – gebruikt om de instellingen voor de druksensor te
bepalen
►Product – wordt gebruikt voor het configureren van de
productnaam, kleurinventarisatie van maximale/minimale
doseringsgrenzen en bijbehorende schermkleuren
►Instellingen voor doseringscontrole van derden – wordt gebruikt
om hardware-interface en de communicatie te configureren.
►AutoSteer – gebruikt voor het in-/uitschakelen en kalibreren van
stuurhulp/automatisch sturen
● FieldPilot – gebruikt voor de instellingen voor de
klepconfiguratie, de stuurinstellingen, instellingen voor
het stuurwiel en stuurhoeksensor en om kleptests of
klepdiagnostiek uit te voeren
● FieldPilot Pro/UniPilot Pro – gebruikt voor het beheren van de
voertuiginstellingen, het kalibreren van sensoren, selecteren
van QI-waarden, en voor het vaststellen van transportmodus
en onderhoudsmodus
►Hellingcorrectie – gebruikt voor het in-/uitschakelen en
kalibreren van de hellingcorrectiefunctie, en het verbeteren van
de bewerking op heuvelachtig of steil terrein