2 Aanwijzingen bij de documentatie
2
Aanwijzingen bij de documentatie
2.1
Aanvullend geldende documenten in acht
nemen
▶
Neem absoluut alle bedienings- en installatiehandleidin-
gen die bij de componenten van de installatie worden
meegeleverd in acht.
2.2
Documenten bewaren
▶
Gelieve deze handleiding alsook alle aanvullend gel-
dende documenten aan de gebruiker van de installatie
te geven.
2.3
Geldigheid van de handleiding
Deze handleiding geldt uitsluitend voor producten met de
volgende typeaanduidingen en artikelnummers:
Typeaanduiding
VWS 36/4.1 230 V
▶
Het 10-cijferige artikelnummer van de warmtepomp vindt
u op het plaatje dat zich achter de frontklep bevindt. Het
zevende tot 16e cijfer van het serienummer op het type-
plaatje vormen het artikelnummer.
3
Productbeschrijving
3.1
Veiligheidsinrichtingen
3.1.1
Vorstbeveiligingsfunctie
De vorstbeschermingsfunctie voor de installatie wordt via de
systeemthermostaat gestuurd. Bij uitval van de systeemther-
mostaat garandeert de warmtepomp een beperkte vorstbe-
scherming voor het CV-circuit.
3.1.2
Beveiliging CV-watergebrek
Deze functie bewaakt permanent de CV-waterdruk om een
mogelijk CV-watertekort te verhinderen.
Een analoge druksensor schakelt de warmtepomp uit als
de waterdruk onder de minimumdruk daalt. Hij schakelt de
warmtepomp opnieuw in als de waterdruk de bedrijfsdruk
bereikt.
–
Minimumdruk CV-water: ≥ 0,05 MPa (≥ 0,50 bar)
–
Werkdruk CV-water: ≥ 0,07 MPa (≥ 0,70 bar)
3.1.3
Brijntekortbeveiliging
De brijntekortbeveiliging bewaakt permanent de vloeistofdruk
in het omgevingscircuit om een mogelijk vloeistoftekort te
verhinderen.
Een analoge druksensor schakelt de warmtepomp uit als de
vloeistofdruk onder de minimumdruk daalt. Hij schakelt de
warmtepomp opnieuw in als de vloeistofdruk de bedrijfsdruk
bereikt.
–
Minimumdruk brijnvloeistof: ≥ 0,05 MPa (≥ 0,50 bar)
–
Werkdruk brijnvloeistof: ≥ 0,07 MPa (≥ 0,70 bar)
8
Art.-nr.
0010022462
3.1.4
Invries beveiliging
Deze functie verhindert het invriezen van de verdamper bij
onderschrijding van een bepaalde warmtebrontemperatuur.
De uitgangstemperatuur van de warmtebron wordt voortdu-
rend gemeten. Als de uitgangstemperatuur van de warmte-
bron onder een bepaalde waarde daalt, schakelt de com-
pressor met de statusmelding tijdelijk uit. Als deze fout drie
keer na elkaar optreedt, dan vindt een uitschakeling met
weergave van een foutmelding plaats.
3.1.5
Pompblokkeer- en
ventielblokkeerbeveiliging
Deze functie verhindert het vastlopen van de pompen voor
verwarmingswater en brijn en van alle omschakelkleppen.
De pompen en kleppen die 23 uur lang niet in gebruik wa-
ren, worden na elkaar voor de duur van 10-20 seconden in-
geschakeld.
3.1.6
Hogedrukpressostaat in het
koudemiddelsysteem
De hogedrukpressostaat schakelt de warmtepomp uit als de
druk in het koudecircuit te hoog is.
Als de druk in het koudemiddelsysteem van de warmtepomp
de maximumdruk overschrijdt, dan schakelt de hogedruk-
pressostaat de warmtepomp tijdelijk uit. Na een wachttijd
volgt een volgende startpoging van de warmtepomp. Na
elf mislukte startpogingen na elkaar wordt een foutmelding
weergegeven.
–
Koudemiddelsysteemdruk max.: 4,15 MPa (g) (41,50 bar
(g))
–
Wachttijd: 5 min (na het eerste optreden)
–
Wachttijd: 30 min
(na het tweede en elk daarop volgend optreden)
Terugzetten van de foutenteller bij intreden van beide voor-
waarden:
–
Warmteaanvraag zonder voortijdig uitschakelen
–
60 min ongestoord bedrijf
3.1.7
Druksensor in het CV-circuit en brijncircuit
In het CV-circuit en brijncircuit bevindt zich telkens een druk-
sensor die de voorhanden druk meet.
De druk kan op het display van de warmtepomp afgelezen
worden. Als de druk in een van beide circuits onder de mini-
male bedrijfsdruk daalt, wordt een foutmelding op het display
van de warmtepomp weergegeven.
–
Werkdruk CV-water: ≥ 0,07 MPa (≥ 0,70 bar)
–
Werkdruk brijnvloeistof: ≥ 0,07 MPa (≥ 0,70 bar)
Installatie- en onderhoudshandleiding geoTHERM 0020250182_01