4.3 Starten van de regeleenheid
Bij het in gebruik nemen van de regeleenheid kan het nodig zijn dat de even-
tueel geïnstalleerde uitbreidingsmodules het eerst worden gestart. Dit
kan door via het menu Bedrijfsmode de juiste automatische bedrijfsstand
voor de betreffende functie in te stellen. Vervolgens dient u de instellingen
voor deze functie te controleren en bijvoorbeeld de correcte waarden voor
de instelpun-ten in te stellen.
Daarna activeert u de hoofdpomp met de instelling Bedrijfsmode, wat de eer-
ste instelling van het menu Bedrijfsmode is. Tevens activeert u het volgende
menuonderdeel, het hoofdcontrolesysteem ([HoofdOperationMode]). Ga daar-
na verder met het aanpassen van de instellingen met betrekking tot warmte
en warmwater. Een van de belangrijke dingen die moeten gebeuren, is het
instellen van de instelpuntcurve voor verwarming zodat aan de vraag van het
gebouw in kwestie kan worden voldaan.
De laatste stap bestaat uit het activeren van de ondersteunende pompen met
behulp van hun eigen bedieningspanelen. Tevens moet voor iedere ondersteu-
nende pomp de instellingen Bedrijfsmode van het menu Bedrijfsmode op
au-tomatisch worden gezet.
Het is ook mogelijk om slechts delen van het systeem te starten. U zou er bi-
jvoorbeeld voor kunnen kiezen om niet alle warmtepompen van de installatie
te starten of om alleen verwarming, warmwater of koeling te activeren. Ook
zou u de activatie van een koelmodule of shuntgroep kunnen uitstellen als die
niet klaar is. Het is wel van belang dat het brinecircuit functioneert, dat er een
toestel in bedrijf is om de geproduceerde warmte te ontvangen en natuurlijk
dat alle sensoren en actuatoren in de geactiveerde delen goed werken.
4.4 Fijnafstelling
Als het systeem uiteindelijk in werking is gezet, is er nog wel wat werk te ver-
richten. Tussen "werken" en "optimaal presteren" ligt een wereld van verschil
en om het systeem optimaal te laten presteren is nauwkeurige fijnafstelling
vereist. De standaardinstellingen zijn geselecteerd als uitgangspunt en zullen
in de meeste installaties goed werken. Maar vanwege de grote verschillen
tussen de diverse installaties is het ondoenlijk om standaardinstellingen te
hebben die ook meteen de optimale instellingen zijn.
Voor het fijnafstellen van regeleenheden die P-gebied, I-tijd en, in geval van
een WCS, een D-factor hebben, moet het systeem in werking zijn. De databa-
segrafieken die te vinden zijn in het menu Database / Informatie, zijn goede
hulpmiddelen om te zien hoe de regeleenheid het met de huidige instellingen
doet. Te kleine P-gebieden en te korte I-tijden kunnen het stuursignaal laten
doorschieten of in het ergste geval oncontroleerbaar doen schommelen. Te
grote P-gebieden en te lange I-tijden maken de regeleenheid traag waardoor
het bereiken van de instelpuntwaarde te lang duurt. De D-factor dempt do-
orschieten en maakt een regeleenheid stabieler, zodat een kleiner P-gebied
38 – Thermia
VUIFB110