openen van de klep, zodat er tijd is om de koude brinevloeistof van de put
omhoog te pompen.
Wanneer de koelintegraal de limiet voor actieve koeling overschrijdt, wordt
er een warmtepomp gestart. De warmtepomp verlaagt de temperatuur van
de brine voordat dit de koeltank in stroomt. Indien de integraal blijft stijgen,
worden er meer warmtepompen gestart.
De klep voor actieve koeling verandert van positie en sluit de put af. De
brine circuleert dan alleen nog door de koeltank en de warmtepompen,
zodat maxi-male warmte aan de koeltank wordt onttrokken.
2.5.2 Afvoer van het warmteoverschot
De warmte die wordt geproduceerd wanneer een warmtepomp wordt
gestart om te koelen, wordt bij voorkeur gebruikt voor het produceren
van warmwater of het verwarmen van een gebouw als daar vraag voor
is. Wanneer aan deze vraag is voldaan, dan moet de warmte worden
afgevoerd. Dit kan op twee ma-nieren. Een manier is om de warmte aan de
warme zijde van de warmtepomp via een warmtewisselaar over te dragen
aan de brine en dit op te slaan in de put. De andere mogelijkheid is om de
warmte af te voeren met behulp van een overschotkoeler. De overschot-
koeler wordt geactiveerd met de instelling Koeling configuratie.
Wanneer een overschotkoeler wordt gebruikt, wordt een PI-regelaar
gebruikt voor het aansturen van de koelventilatoren met instellingen voor
instelpunt, P-gebied en I-tijd.
Thermia – 17
VUIFB110