Installatie-instructies voor externe monitor
18. Sluit het venster Main Setup (primaire instellingen).
19. Een numeriek gegevensitem op de Philips-monitor zetten:
a. Selecteer de juiste schermconfiguratie voor de Philips-monitor (zie de gebruiksaanwijzing
van de Philips IntelliVue patiëntenmonitor [Philips P/N M8000-9001K] voor gegevens
over de schermconfiguratie).
b. Gebruik het aanraakscherm of de navigatiepuntknop om de plaats voor het numerieke
gegevensitem op de Philips-monitor te selecteren. Er wordt een wit vak op de monitor
weergegeven.
c. Selecteer het witte vak om het venster Change Numeric (numeriek gegevensitem
wijzigen) te openen.
NB Als het venster Change Numeric (numeriek gegevensitem wijzigen) niet wordt geopend,
is deze plaats niet beschikbaar voor numerieke gegevensitems van de X-100M.
d. Schuif omhoog om de 6 numerieke gegevensitems weer te geven.
e. Kies een numeriek gegevensitem dat u op de Philips-monitor wilt weergeven.
f. Herhaal dit totdat er maximaal 6 numerieke gegevensitems worden weergegeven.
20. Sluit de configuratiemodus af door de Philips-monitor uit te zetten.
21. Zet de Philips-monitor opnieuw aan. De monitor is nu klaar voor gebruik.
Instelling van de Philips-monitor met IntelliBridge interfacemodule voor weergave van de
numerieke gegevensitems van de X-100M
1. Sluit de X-100M monitor aan op de Philips-monitor (zie de sectie 'Instelling van de
verbinding').
2. Controleer of de X-100M en de Philips-monitor aan staan.
3. Ga op de Philips-monitor naar de configuratiemodus door op de toets Main Setup
(primaire instellingen) te drukken.
4. Selecteer Operating Modes (bedrijfsmodi).
5. Selecteer Config (configureren).
6. Voer het configuratiewachtwoord van 5 cijfers in en druk op Enter. Het wachtwoord staat
in de Philips configuratiegids.
7. De Philips-monitor komt in de configuratiemodus te staan.
8. Selecteer Main Setup (primaire instellingen).
9. Selecteer Measurements (maateenheden).
10. Selecteer Auxiliary Device (hulpapparaat; zie opmerking hieronder). Het venster Setup
Auxiliary Device (instelling hulpapparaat) wordt geopend.
NB Nadat Auxiliary Device (hulpapparaat) is geselecteerd, pauzeert de Philips-monitor terwijl
de interfacemodule opnieuw synchroniseert met de X-100M. Wacht totdat de waarden
worden weergegeven.
11. Selecteer Device Driver (apparaatstuurprogramma).
12. Selecteer Setup Numerics (numerieke gegevensitems instellen).
a. Er wordt een vervolgkeuzemenu met de gebruikte numerieke gegevensitems rechts
van de numerieke gegevensitems weergegeven. NB Het nummer van het X-100M-
kanaal wordt aan het einde van het numerieke gegevensitem weergegeven (bv. AUC 1,
rSO
-3).
2
105