7
Inbedrijfstelling, ijking en werking van de brander
7.1
Aantekeningen over de veiligheid bij de eerste inbedrijfstelling
De eerste inbedrijfstelling van de brander moet
uitgevoerd worden door bevoegd personeel vol-
gens de uitleg in deze handleiding en conform de
OPGELET
van kracht zijnde normen en wetsbepalingen.
7.2
Afstellingen vóór de ontsteking
De volgende regelingen moeten uitgevoerd worden:
➤ open de manuele ventielen die vóór de gasstraat geplaatst
zijn;
➤ ontlucht de gasbebuizing door middel van de schroef op het
drukafnamepunt (Afb. 21 op pag. 24).
➤ Regel de eventuele minimumgasdrukschakelaar op het
schaalminimum.
N.B.
Controleer of de kap correct op de brander geïnstalleerd is
(de aan/afwezigheid van de kap beïnvloedt de onderdruk-
waarden gemeten op het drukafnamepunt achter het ventiel
aanzienlijk). (Raadpleeg Afb. 21 op pag. 24.)
Schroef de schroeven 1) los om het display bij gemonteerde kap
te bereiken (Afb. 163) en verwijder het glaasje 2).
7.3
Afstelling van de ventilator
De modulering is gebaseerd op de technologie van de variabele
snelheid.
Het debiet van de verbrandingslucht kan ingesteld worden door
de snelheid van de motor te wijzigen (tpm).
De proportionele gasstraat erogeert de correcte hoeveelheid
brandstof in functie van de druk die gedetecteerd wordt in het
ventilatiecircuit.
Het geleverde debiet wordt ingesteld door de rotatiesnelheid van
de motor te wijzigen.
De snelheid van de motor kan ingesteld worden door de contro-
ledoos in te stellen.
De afstellingen worden uitgevoerd op het display AZL van de
brander met de volgende parameters:
START
ontstekingspunt
MIN
minimumpunt
MAX
maximumpunt
N.B.
De afstelling van de ventilator (om het maximum-, het mini-
mum- en het ontstekingsvermogen vast te leggen) kan op
onafhankelijke wijze uitgevoerd worden zowel op het display
AZL als met de toetsen en het display op de controledoos.
Wat volgt is de beschrijving van de procedure uit te voeren
op het display AZL, die met geïnstalleerde kap wordt uitge-
voerd (eindconfiguratie). De punten P0, P1 en P2 kunnen ge-
wijzigd worden binnen een bereik dat bepaald wordt door de
limieten die respectievelijk ingesteld worden met de parame-
ters 516, 517 en 518.
20098652
Inbedrijfstelling, ijking en werking van de brander
(P0) Parameter P 403.00
(P1) Parameter P 403.01
(P2) Parameter P 403.02
Controleer of de mechanismen voor regeling, be-
diening en veiligheid correct functioneren.
OPGELET
20115660
48
NL
2
1
Afb. 163