7.6 - Herkennen van de inrichtingen
Nadat de installatie van stroom is voorzien dient de besturingseenheid de op de ingangen BLUEBUS en STOP aangesloten inrichtingen te
herkennen. Vóór deze fase knipperen de ledlampjes L1 en L2 om aan te geven dat de procedure voor het herkennen van de inrichtingen moet
worden uitgevoerd.
01.
Houd de toetsen [▲] en [Stop/Set] ingedrukt
02.
Laat de toetsen los wanneer de ledlampjes L1 en L2 heel snel beginnen te knipperen
(na ongeveer 3 sec.)
03.
Wacht enkele seconden totdat de besturingskast de mutering van de apparaten be-
eindigt
04.
Nadat de inrichtingen herkend zijn, moet het ledlampje STOP blijven branden; de
ledlampjes L1 en L2 zullen uitgaan (eventueel zullen de ledlampjes L3 en L4 beginnen
te knipperen)
De fase van het herkennen van aangesloten inrichtingen kan op elk gewenst moment herhaald worden, ook na de installatie, bijvoorbeeld als
er een inrichting toegevoegd zou worden; om een nieuwe herkenningsprocedure uit te voeren, dient u paragraaf 8.4 "Herkennen van andere
inrichtingen" te raadplegen.
7.7 - Herkennen van de vleugellengte
Nadat de inrichtingen herkend zijn zullen de ledlampjes L3 en L4 beginnen te knipperen; dit betekent dat de besturingseenheid de lengte van de
vleugel moet herkennen (de afstand van de eindaanslag sluitstand tot de eindaanslag openingsstand); deze maat is nodig voor het berekenen
van de punten van vertraging en het punt van gedeeltelijke opening.
01.
Houd de toetsen [Stop/Set] en [▼] ingedrukt
02.
Laat de toetsen los wanneer de manoeuvre van start gaat (na ongeveer 3 sec.).
03.
Controleer of dit manoeuvre een openingsmanoeuvre is; zo niet, druk dan op de toets
[Stop/Set] en lees nog aandachtiger hoofdstuk 3 (fig. 5 en 6); herhaal dit vanaf punt 1
04.
Wacht dat de besturingseenheid een compleet openingsmanoeuvre uitvoert totdat de
eindaanslagopening bereikt is; onmiddellijk daarna begint het sluitmanoeuvre
05.
Wacht totdat de besturingseenheid het sluitmanoeuvre volledig uitvoert
Herkenning vleugellengte modus 2 voor het model 500HS
Laat volgende configuraties toe:
• De "vertraging" bij het openen en sluiten op 10 cm;
• De "instelling van de motorsnelheid" voor opening en sluiting op 100% (modaliteit zeer snel, zie tabel 8).
Deze werkingsmodus wordt tijdens de fase van de inrichtingsherkenning geactiveerd door de toetsen [Stop/Set] en [▼] langer dan 8 seconden
ingedrukt te houden. Zodra de 8 seconden voorbij zijn, beginnen de ledlampjes L3 en L4 zeer snel te knipperen; u mag de toetsen [Stop/Set]
en [▼] nu loslaten.
Als dit alles niet gebeurt, dient u onmiddellijk de stroomtoevoer naar de besturingseenheid af te sluiten en de elektrische aansluitingen nauw-
keuriger te controleren.
7.8 - Controle van de manoeuvre van de poort
Na het herkennen van de lengte van de vleugel is het raadzaam enkele manoeuvres uit te voeren om te controleren of het hek correct beweegt.
01.
Druk op de toets [▲] om de instructie voor het manoeuvre "Openen" te geven; controleer of het openingsmanoeuvre van het hek regel-
matig verloopt zonder verandering van snelheid; pas wanneer de vleugel tussen 70 en 50 cm van de eindaanslag van de openingsstand
verwijderd is, zal hij langzamer gaan lopen en door middel van de eindaanslag tot stilstand komen op 2 à 3cm van de mechanische
stop voor de openingsstand
02.
Druk op de toets [▼] om de instructie voor het manoeuvre "Sluiten" te geven; controleer of het sluitmanoeuvre van het hek regelmatig
verloopt zonder verandering van snelheid; pas wanneer de vleugel tussen 70 en 50 cm van de eindaanslag van de sluitstand verwijderd
is, zal hij langzamer gaan lopen en door middel van de eindaanslag tot stilstand komen op 2 à 3 cm van de mechanische stop voor de
sluitstand
03.
Controleer dat het knipperlicht tijdens de manoeuvres met een frequentie van 0,5 sec. aan en 0,5 sec. uit knippert. Indien aanwezig,
dient u ook de knippering te controleren van het controlelampje dat op het klemmetje OGI is aangesloten: dit knippert langzaam bij het
openen, snel bij het sluiten.
04.
Voer meerdere openings- en sluitmanoeuvres uit om te beoordelen of er eventuele montage- of afstellingsdefecten zijn, of andere on-
regelmatigheden, zoals punten met een grotere wrijving
05.
Verzeker u ervan dat de bevestiging van de ROBUS reductiemotor, de tandheugel en de eindaanslagbeugels stevig en stabiel is, alsook
bestand tegen plotse versnellingen of vertragingen in de beweging van het hek
18 – Nederlands