2
Draai de
programmakeuzeknop,
selecteer de gewenste
functie en maak de
opname.
Afhankelijk van de
geselecteerde functie werkt
de camera op de volgende manieren:
De sluitertijd en diafragmawaarde worden
P
automatisch ingesteld.
De gebruiker selecteert een sluitertijd met de pijl
Tv
of .
De gebruiker selecteert een diafragmawaarde met
Av
de pijl
of
De gebruiker selecteert de sluitertijd met de pijl
M
en de diafragmawaarde met de pijl
De sluitertijd en diafragmawaarde worden
weergegeven op het LCD-scherm (of in de
zoeker). Als de sluitertijd en diafragmawaarde wit
worden weergegeven op het LCD-scherm (of in
de zoeker), is de juiste belichting ingesteld.
De sluitertijd en diafragmawaarde worden rood
weergegeven op het LCD-scherm (of in de
zoeker) wanneer de juiste belichting niet kan
worden ingesteld.
72
6. Opnamen maken - geavanceerde functies
Sluitertijd
Diafragm
awaarde
.
of
In
,
sluitertijden en diafragmawaarden wijzigen binnen
dezelfde belichtingsinstelling (p. 73).
Zie pagina 166 voor de instellingen die u in deze
modus kunt wijzigen.
Zie pagina 73 voor meer informatie over de relatie
tussen de diafragmawaarde en de sluitertijd.
Houd er rekening mee dat het bewegen van de camera
een belangrijke factor is bij lage sluitersnelheden.
Als de waarschuwing bewegingsonscherpte
weergegeven op het LCD-scherm (of in de zoeker),
kunt u de volgende procedures uitvoeren om het
probleem te verhelpen.
- Gebruik de functie
- Gebruik een statief.
of
.
AE-programma's
In de modus AE-programma's past de camera automatisch de
sluitertijd en de diafragmawaarde aan de helderheid van de
scène aan.
Als de juiste belichting niet kan worden ingesteld, kunt u het
probleem verhelpen met behulp van de volgende methoden.
- Gebruik de flitser.
- Wijzig de ISO-waarde.
- Gebruik een andere methode voor lichtmeting.
of
kunt u de combinaties van
(beeldstabilisatie) (p. 29).
wordt