CONTROLES VÓÓR HET EERSTE GEBRUIK
Elk Carryall-voertuig is in de fabriek en door een Club Car-dealer grondig geïnspecteerd en afgesteld. Na de ont-
vangst van uw nieuwe Carryall(s) moet u zich echter vertrouwd maken met de bedieningen en het gebruik. Contro-
leer elk voertuig zorgvuldig en vergewis u ervan dat het in perfecte staat verkeert voor u de levering aanvaardt.
Gebruik de volgende lijst bij de inspectie van uw nieuwe voertuig en raadpleeg ook het periodieke onder-
houdsschema (pagina 31) . Eventuele defecten mogen uitsluitend hersteld worden door uw Club Car-distributeur/
dealer of een getrainde monteur.
• Algemeen: Alle onderdelen moeten correct gemonteerd en geïnstalleerd zijn. Verifieer dat alle moeren, bou-
ten en schroeven goed vastzitten. Controleer of alle slangklemmen goed sluiten en de drijfriem van de star-
ter strak gespannen is.
• Waarschuwingsstickers: Verifieer dat alle waarschuwings- en gebruiksaanwijzingsstickers aangebracht
zijn. Zie pagina's 10 tot 15.
• Banden: Controleer de bandenspanning. Zie capaciteit banden, pagina 33.
• Motor: Controleer het oliepeil. Zie Motorolie, pagina 34.
• Brandstof: Controleer het brandstofpeil. Zie Instructies voor het tanken, pagina 34.
WAARSCHUWING
• VERWIJDER HET PLASTIC VAN DE ZITTING VOOR U HET VOERTUIG GEBRUIKT. DIT NALATEN KAN
BRAND, MATERIËLE SCHADE EN ERNSTIGE OF VERWONDINGEN DE DOOD VEROORZAKEN.
DE GOEDE WERKING CONTROLEREN
Nadat u zich vertrouwd hebt gemaakt met de bedieningen van het voertuig en de instructies voor de bestuurder
hebt gelezen en begrepen, maakt u een proefrit. Gebruik de volgende lijst bij de inspectie van uw nieuwe voertuig.
Eventuele defecten mogen uitsluitend hersteld worden door uw Club Car-dealer of een getrainde monteur.
Alle voertuigen:
• Remmen: Verifieer dat ze goed werken. Wanneer het rempedaal met matige kracht volledig wordt ingedrukt,
mag het niet meer dan halfweg tot de vloer gaan. Het voertuig moet vlot en zonder te slippen tot stilstand
komen. Indien het rempedaal dieper dan de helft kan worden ingedrukt of het voertuig slipt of niet stopt,
moet u het remsysteem laten controleren en zo nodig bijstellen. Het remsysteem moet altijd zo afgesteld zijn
dat het pedaal beslist niet tot tegen de vloer ingedrukt kan worden.
• Parkeerrem: De ingeschakelde parkeerrem moet de wielen blokkeren en het voertuig immobiliseren (op
hellingen van maximum 20%). Bij een druk op het gaspedaal of het rempedaal moet de parkeerrem
vrijkomen.
• Achteruitzoemer: De achteruitzoemer moet een waarschuwingssignaal geven wanneer het voertuig in ach-
teruit geschakeld is.
• Besturing: Het voertuig moet gemakkelijk te besturen zijn, zonder speling op het stuur.
• Gaspedaal:
Pedal-start-voertuig: Wanneer het contactslot op ON (aan) staat en de vooruit-/achteruithendel op VOOR-
UIT, moet bij het indrukken van het gaspedaal de motor starten en moet het voertuig vlot zijn maximumsnel-
heid bereiken. Bij het loslaten van het pedaal moet deze naar zijn oorspronkelijke stand terugkeren, terwijl
de motor stopt. Carryall-voertuigen rijden trager in achteruit.
16
Handleiding voor de eigenaar van een Carryall benzinevoertuig 2001
Controles vóór het eerste gebruik