CONTROLES VÓÓR HET EERSTE GEBRUIK
Elk Carryall-voertuig is in de fabriek en bij een Club Car-dealer grondig geïnspecteerd en afgesteld. Na de
ontvangst van uw nieuwe Carryall(s) moet u zich echter vertrouwd maken met de bedieningen en het gebruik.
Controleer elk voertuig zorgvuldig en vergewis u ervan dat het in perfecte staat verkeert voor u de levering
aanvaardt.
Gebruik de volgende lijst bij de inspectie van uw nieuwe voertuig en raadpleeg ook het Periodieke onder-
houdsschema (pagina 25) . Eventuele defecten mogen uitsluitend hersteld worden door uw Club Car distributeur/
dealer of een getrainde monteur.
• Algemeen: Alle onderdelen moeten correct gemonteerd en geïnstalleerd zijn. Verifieer dat alle moeren,
bouten en schroeven goed vastzitten. Controleer of alle slangklemmen goed sluiten en de drijfriem van de
starter strak gespannen is.
• Waarschuwingsstickers: Verifieer dat alle waarschuwings- en gebruiksaanwijzingsstickers aangebracht
zijn. Zie pagina's 4 tot 9.
• Banden: Controleer de juiste bandenspanning. Zie Banden Capaciteit, pagina 27.
• Motor: Controleer het oliepeil. Zie Motorolie, pagina 28.
• Brandstof: Controleer het brandstofpeil. Zie Instructies voor het tanken, pagina 28.
WAARSCHUWING
• VERWIJDER HET PLASTIC VAN DE ZITTING VOOR U HET VOERTUIG GEBRUIKT. DIT NALATEN KAN
BRAND, MATERIËLE SCHADE EN ERNSTIGE OF DODELIJKE VERWONDINGEN VEROORZAKEN.
DE GOEDE WERKING CONTROLEREN
Nadat u zich vertrouwd hebt gemaakt met de bedieningen van het voertuig en de rij-instructies hebt gelezen en
begrepen, maakt u een proefrit. Gebruik de volgende lijst bij de inspectie van het nieuwe voertuig. Eventuele
defecten mogen uitsluitend hersteld worden door uw Club Car-dealer of een getrainde monteur.
Alle voertuigen:
• Remmen: Verifieer dat ze goed werken. Wanneer het rempedaal met matige kracht volledig wordt ingedrukt,
mag hij niet meer dan halfweg tot de vloer gaan. Het voertuig moet vlot en zonder slippen tot stilstand
komen; Carryall I voertuigen moeten binnen de 4,3 m stoppen, alle andere Carryall voertuigen moeten
binnen de 4,9 m stoppen. Indien het pedaal dieper dan de helft kan worden ingedrukt of het voertuig slipt of
niet binnen de hierboven genoemde afstand stopt, moet u het remsysteem laten controleren en zo nodig
bijstellen. Het remsysteem moet altijd zo afgesteld zijn dat het pedaal niet tot tegen de vloer ingedrukt kan
worden.
• Parkeerrem: De ingeschakelde parkeerrem moet de wielen blokkeren en het voertuig immobiliseren (op
hellingen van maximum 20%). Bij een druk op het snelheidspedaal of het rempedaal moet de parkeerrem
vrijkomen.
• Achteruitzoemer: De achteruitzoemer moet een waarschuwingssignaal geven wanneer het voertuig in
achteruit geschakeld is.
• Besturing: het voertuig moet gemakkelijk te besturen zijn, zonder speling op het stuur.
• Snelheidspedaal:
Pedal-start-voertuig: Wanneer het contactslot op ON (aan) staat en de vooruit-/achteruithendel op F (voor-
uit), moet bij het indrukken van het snelheidspedaal de motor starten en moet het voertuig vlot zijn maxi-
mumsnelheid bereiken. Bij het loslaten van het pedaal moet deze naar zijn oorspronkelijke positie
terugkeren, terwijl de motor stopt. Carryall-voertuigen rijden trager in achteruit. Zie volgende OPMERKING.
10 Handleiding voor de eigenaar van een Carryall benzinevoertuig 2000
Controles vóór het eerste gebruik