5. Lijn voor banden met binnenband de ventielopening in de velg uit met het
luchtventiel en plaats de wielvelg op de band. Leid het luchtventiel door de
ventielopening in de velg. Lijn voor banden zonder binnenband de ventiel-
opening in de velg uit met het gat van het draadlassen in de ventiellas en
plaats de wielvelg op de band.
6. Draai de velg en band om. Zet een blok onder de velg zodat de velg 8 tot
10 cm (3.15 tot 3.94 in.) boven de grond is. Monteer de zijring en de sluitring.
Bij juiste montage is er 4 tot 14 mm (0,15 tot 0,55 in.) speling tussen de
uiteinden van de zijring en de sluitring.
www.duma-rent.com
WAARSCHUWING
Druk het bandgereedschap altijd stevig tegen het wiel aan. Wegschie-
tend gereedschap kan ernstig letsel veroorzaken.
7. Plaats voor banden zonder binnenband het luchtventiel in de draadlas en
draai het ventiel 60 graden tot het luchtventiel in de opening van het ventiel
valt.
Banden oppompen
WAARSCHUWING
Pomp banden alleen in een veiligheidskooi op. Het oppompen of leeg-
laten van de banden buiten een kooi is alleen toegestaan indien de
resterende luchtdruk hoger is dan 80 %, zoals aangegeven op de
naamplaat.
Deze kooi dient telkens voor gebruik op beschadigingen te worden
gecontroleerd.
Gebruik altijd een bandenpomp met een klem bij het oppompen of het
aanpassen van de bandenspanning. De bandenpomp moet worden
uitgerust met een drukmeter en een slang van minimaal 3 m (10 ft)
lengte. Tijdens het oppompen moet de monteur op afstand van de vei-
ligheidskooi blijven. Zie Figuur 40.
Probeer de zijring en/of sluitring NIET met een hamer op de plaats te
tikken bij banden met een bandenspanning van meer dan 20 kPa
(3 psi).
Onderhoud
167