7.3
Procedure voor het beoordelen van de goede werking van de
geleidbaarheidselektrode
Kan gebruikt worden om de problemen bij te lage geleidbaarheid, te hoge geleidbaarheid, op 0
geblokkeerde geleidbaarheidswaarde, kalibratiefout en/of geleidbaarheid geblokkeerd op een andere
waarde dan nul op te lossen.
Probeer eerst de sonde te reinigen (zie sectie 6.1).
Om na te gaan of de sonde of de controller defect zijn, doorloopt u het zelftest- menu, zoals
beschreven in sectie 5.2. Op het display zou een waarde van 1000 ± 100 µS/cm. Dit geeft aan dat de
controller OK is en dat het probleem in de sonde of in de verbindingen ervan ligt. Als de waarde nog
altijd buiten 1000 ± 100µS/cm valt, stuur dan de controllermodule terug voor herstelling.
Om de elektrode te controleren, controleert u de aansluiting van de elektrode met de aansluitstrip (zie
Figuur 3). Zorg ervoor dat de juiste kleuren naar de juiste aansluitklemmen lopen en dat de
schroeven goed vastgedraaid zijn. Zet het toestel weer onder spanning en controleer of de
geleidbaarheid weer normaal is geworden. Indien niet, vervang dan de elektrode.
7.4
Procedure voor het beoordelen van de goede werking van de pH/ORP-
elektrode
De minst voorkomende oorzaak van een kalibratiefout is een probleem met de regelmodule. Om deze
mogelijkheid te elimineren, voert u een zelftest van de controller uit. Als dit in orde is "OK," moet u
de elektrode , de voorversterker en de bedrading op fouten controleren. Als hij "FAIL" (MISLUKT)
weergeeft, moet de controller ter herstelling worden teruggestuurd.
De meest voorkomende oorzaak van een kalibratiefout is een elektrodeprobleem. Probeer eerst de
elektrode te reinigen, voer de kalibratie nog eens uit. Als dit niet het gewenste resultaat oplevert,
vervang dan de elektrode en probeer opnieuw te kalibreren.
De volgende oorzaak zijn natte of slechte verbindingen. Controleer de verbinding van de elektrode
met de kabel op vocht. Controleer de verbindingen tussen de kabel en de aansluitklem. Zorg ervoor
dat ze dicht zijn, dat de aansluitklemmen niet op de kunststof mantel drukken en dat de draden naar
de juiste aansluitklem lopen. Als er een verdeeldoos is aangebracht tussen de elektrode en de
controller, controleer dan ook de bedrading.
U zou in staat moeten zijn de +5VDC ±5% en -5VDC ±5% te meten ten opzichte van de COM-
aansluitklem. Indien niet, dan is de controller defect. U zou in staat moeten zijn de VpH te meten ten
opzichte van de COM-aansluiting (DC-schaal) en de passende waarden te krijgen voor de buffer
gebruikte bufferoplossingen. Indien niet, dan is de voorversterker of de bedrading ervan fout.
Als laatste mogelijkheid kunt u de voorversterker vervangen.
54