5
Bediening
Aanwijzingen voor de fijnafstemming van de parameters STP, CSP,
• Meestal moet voor de parameter
ca. +20 en +40 worden gekozen (dit zijn empirische waarden — ze kunnen variëren).
Bij lagere waarden (negatieve waarden tot 0/+10) is het mogelijk dat het afdekmedium over de rand
van het objectglaasje resp. dekglaasje loopt.
Als echter het startpunt voor het opbrengen van het afdekmedium te ver richting het midden van
het objectglaasje wordt verschoven, kunnen er na het afdekken en drogen van het afdekmedium
luchtinsluitingen bij de rand van het dekglaasje ontstaan.
• De oplegpositie van het dekglaasje
afdekmedium worden gepositioneerd (gerelateerd aan de rand van het objectglaasje die tegenover
het tekstveld ligt). Dit moet afhankelijk van de eigenschappen van het gebruikte afdekmedium, de
wijze van afdekken ("nat" of droog") en de gebruikte objectglaasjes individueel worden ingesteld.
Als zogenaamde "clipped corners"-objectglaasjes worden gebruikt (bij deze objectglaasje zijn alle
vier hoeken afgeslepen of afgerond) moet erop worden gelet, dat de hoeken van de dekglaasjes niet
uitsteken.
Als de oplegpositie van het dekglaasje niet optimaal is, kunnen er luchtbellen of verklevingen bij de
zuignappen ontstaan.
• De lengtecorrectie
midden van het objectglaasje.
Als ondanks een optimale instelling van de opbrenghoeveelheid (STK, VOL, TYP) overtollig afdekmedium
langs de rand van het dekglaasje in de buurt van het tekstveld wordt geconstateerd, kan dit worden
gecorrigeerd door de parameter
De opbrenghoeveelheid afdekmedium blijft hierbij constant. Alleen de lengte van de opbrengstrook wordt
verkort. Op deze wijze kunnen ook kleine luchtbellen langs de rand van het dekglaasje in de buurt van het
tekstveld worden gecorrigeerd.
74
STP
bij zeer laagviskeuze afdekmedia een positieve waarde tussen
CSP
moet vóór het startpunt voor het opbrengen van het
LEN
verkort de opbrenglengte van het afdekmedium van het tekstveld richting het
LEN
te wijzigen.
LEN
Versie 3.7, Revisie Q